Quiz introductiedagen verpleegkundigen

Quiz introductiedagen verpleegkunde
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Quiz introductiedagen verpleegkunde

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht

- Maak groepjes van maximaal 4 personen
- Beantwoord met je groepje (dus overleg) de 16 vragen
- Het groepje met de meeste goede antwoorden krijgt 
   een prijsje

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het grootste orgaan van het menselijke lichaam?
A
Lever
B
Huid
C
Long
D
Hart

Slide 3 - Quizvraag

Waarvoor gebruik je een stethoscoop?
A
Bloeddruk meten
B
Hart- en longgeluiden beluisteren
C
Temperatuur meten
D
Medicatie toedienen

Slide 4 - Quizvraag

Wat doet een diëtist?
A
Maakt het bed op
B
Doet wondverzorging
C
Prikt bloed
D
Begeleidt bij voeding

Slide 5 - Quizvraag

Wat is ‘saturatie’?
A
Suikergehalte
B
Bloeddruk
C
Zuurstofgehalte in het bloed
D
Temperatuur

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel tanden heeft een volwassen mens meestal (zonder verstandskiezen)?
A
20
B
24
C
28
D
32

Slide 7 - Quizvraag

Wie werkt vaak samen met de verpleegkundige?
A
Brandweerman
B
Kok
C
Arts
D
Postbode

Slide 8 - Quizvraag

Waar meet je de bloeddruk meestal?
A
Om de bovenarm
B
Bij de knie
C
Rond de buik
D
Bij de enkel

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel hartslagen per minuut heeft een gezond volwassen persoon in rust ongeveer?
A
30-40
B
60-100
C
100-130
D
130-160

Slide 10 - Quizvraag

Welk orgaan zorgt ervoor dat zuurstof wordt opgenomen in het bloed?
A
Hart
B
Lever
C
Nieren
D
Longen

Slide 11 - Quizvraag

Wie schrijft medicijnen voor?
A
Verpleegkundige
B
Arts
C
Fysiotherepeut
D
Verzorgende IG

Slide 12 - Quizvraag

Welke zorgverlener helpt mensen met praten en slikken?
A
Ergotherapeut
B
Fysiotherapeut
C
Diëtist
D
Logopedist

Slide 13 - Quizvraag

Wie werkt meestal het meest direct met de cliënt?
A
Zorgmanager
B
Verpleegkundige en verzorgende
C
Apotheker
D
Medisch analist

Slide 14 - Quizvraag

Hoe heet het lichaamssysteem met botten?
A
Ademhalingsstelsel
B
Spijsverteringsstelsel
C
Skelet
D
Bloedsomploop

Slide 15 - Quizvraag

Wat is suikerziekte (diabetes)?
A
Een ziekte waarbij je te weinig bloed hebt
B
Een ziekte waarbij het lichaam de bloedsuiker niet goed regelt
C
Een allergie voor suiker
D
Een ziekte aan de botten

Slide 16 - Quizvraag

Wat gebeurt er bij een CVA (beroerte)
A
Iemand breekt een bot
B
Iemand verliest zijn geheugen tijdelijk
C
Het hart stopt met kloppen
D
De bloedtoevoer naar de hersenen wordt (deels) afgesloten

Slide 17 - Quizvraag

Hoeveel mensen worden er per dag opgenomen met een beroerte?
(hersenbloeding of herseninfarct)
A
8 mensen per dag
B
30 mensen per dag
C
110 mensen per dag
D
180 mensen per dag

Slide 18 - Quizvraag