Les 3 & 4
1 / 29
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Wat betekent ‘inkoopfactuurprijs’?
A
Inkoopprijs van producten/diensten, verhoogd met de BTW.
B
Inkoopprijs van producten/diensten zonder de BTW.
C
De consumentenprijs van producten/diensten.
D
De bruto verkoopprijs van producten/ diensten.
Slide 5 - Quizvraag
Waartoe leidt: netto inkoopprijs + brutowinstopslag?
A
Verkoopprijs inclusief BTW
B
Inkoopprijs exclusief BTW
C
Verkoopprijs exclusief BTW
D
Inkoopprijs inclusief BTW
Slide 6 - Quizvraag
Wat is een andere omschrijving voor ‘brutoverkoopprijs’?
A
Netto verkoopprijs exclusief BTW.
B
Consumentenprijs
C
Netto inkoopprijs
D
Verkoopprijs exclusief BTW.
Slide 7 - Quizvraag
Wat is afzet?
A
Aantal verkochte producten in een bepaalde periode
B
Netto opbrengst uit verkopen
C
Inkoopwaarde van verkochte goederen
D
Inkoopwaarde van de omzet
Slide 8 - Quizvraag
Wat wordt berekend als de afzet vermenigvuldigd wordt met de netto verkoopprijs?
A
De consumentenprijs
B
De bruto verkoopprijs
C
De kaartprijs
D
De netto omzet
Slide 9 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met IWO?
A
De inkoopprijs van de verkochte producten
B
De inkoopwaarde van de afzet
C
De verkoopprijs van de verkochte producten
D
De inkoopfactuurprijs van de verkochte producten
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de juiste formule om de inkoopwaarde van de omzet te berekenen?
A
Inkoopprijs van de omzet = Afzet x Inkoopprijs.
B
Inkoopprijs van de omzet = Afzet x Omzet.
C
Inkoopprijs van de omzet = Afzet x Overheadkosten.
D
Inkoopprijs van de omzet = Afzet x Verkoopprijs
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Wat is een exploitatiebegroting?
A
Een overzicht van de kosten en opbrengsten van het afgelopen jaar.
B
Een overzicht van de verwachte kosten en opbrengsten van het komende jaar.
C
Een overzicht van de inkomsten en uitgaven op de bankrekening.
D
Een overzicht van alleen de personeelskosten en huurkosten.
Slide 26 - Quizvraag
Een ondernemer maakt een exploitatiebegroting voor 2024 en verwacht een nettowinst van €5.000. Wat betekent dit?
A
De ondernemer heeft in 2023 €5.000 winst gemaakt.
B
De ondernemer heeft na aftrek van alle kosten een verwacht bedrijfsresultaat van €5.000 in 2024.
C
De ondernemer weet zeker dat hij €5.000 winst zal maken in 2024.
D
De exploitatiebegroting laat alleen de omzet zien en niet de kosten.
Slide 27 - Quizvraag
Wat is de juiste formule om het bedrijfsresultaat te berekenen?
A
Omzet - IWO - Bedrijfskosten = bedrijfsresultaat
B
Omzet + IWO - bedrijfskosten = bedrijfsresultaat
C
IWO - omzet - bedrijfskosten = bedrijfsresultaat
D
Omzet - bedrijfskosten + IWO = bedrijfsresultaat
