Antwoorden Examentraining 6 C

EXAMENTRAINING
Economie mavo 4
Hoofdstuk 6 versie C
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfsadministratieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

EXAMENTRAINING
Economie mavo 4
Hoofdstuk 6 versie C

Slide 1 - Tekstslide

Esther heeft een belastbaar inkomen van € 55.000.

Gebruik de tarieven in box 1
hiernaast om de opdracht te maken. 
Zijn kosten woon- werk openbaar vervoer een bijtelling of een aftrekpost?
Hoeveel belasting moet ze over haar belastbaar inkomen betalen?
Inkomen komt niet verder dan de 1e schijf = 37,07% belasting
€ 4.000 / 100 X 37,07 =  € 1.482,80 minder aan belasting betalen.
Woon/werkverkeer is een aftrekpost.

Slide 2 - Tekstslide

Een leer vraag mag je niet fout doen.
Weet je het niet meer kijk dan op bladzijde 176
A

Slide 3 - Tekstslide

Nog een echte leervraag.
Weet je het niet meer kijk in je boek op bladzijde 178
D

Slide 4 - Tekstslide

En nog een leervraag.
weet je het niet meer kijk op bladzijde 187
C

Slide 5 - Tekstslide

Wat is nivellering ?
Weet je het niet meer, bladzijde 186.
Leg nu uit waarom het nivellerend werkt als je auto's boven de € 50.000 meer dan 4% bijtelling geeft.
LET OP: in je antwoord moet altijd het woord in verhouding of in procenten staan.
Duurdere auto’s worden vaak door bedrijven voor mensen met hogere inkomens geleased. Deze mensen krijgen nu een hogere bijtelling en moeten in procenten meer belasting betalen.

Slide 6 - Tekstslide

Nivellering en denivellering vergeten?
Kijk op bladzijde 186.
LET OP: in je antwoord moet altijd het woord in verhouding of in procenten staan.
Nivellerend: Het voordeel voor degene met het lage inkomen is in verhouding groter dan voor degene met het hoge inkomen.

Slide 7 - Tekstslide

Nivellering en denivellering vergeten?
Kijk op bladzijde 186.
LET OP: in je antwoord moet altijd het woord in verhouding of in procenten staan.
(Het lage btw-tarief zit onder andere op levensmiddelen die iedereen nodig heeft.) Door de verhoging van het lage btw-tarief gaan de armeren er in verhouding meer op achteruit dan de rijkeren het wat denivellerend werkt.

Slide 8 - Tekstslide

Waar zit de verandering?
Wie heeft er last van?
Waarom wekt het nivilerend?
LET OP: in je antwoord moet altijd het woord in verhouding of in procenten staan.
Bij een verhoging van het belastingpercentage van de vierde schijf van de inkomstenbelasting gaan de rijkeren in verhouding meer betalen dan de armeren hetgeen nivellerend werkt.

Slide 9 - Tekstslide

Een leervraag
Weet je het niet meer, kijk dan op bladzijden 184 en 185.
B

Slide 10 - Tekstslide

10
Gebruik de tarieven box 1 hiernaast om de opdracht op te lossen.
Waar zit ze met het grootste gedeelte van haar inkomen?
Is hypotheekrente een bijtelling of een aftrekpost?
Vergeten, kijk dan op bladzijde 176.
Weet je het niet, kijk dan op bladzijde 176.
Hier heb ik jullie vaak voor gewaarschuwd.
Wat is het goede antwoord?
Top in de 2e schijf = 49,5% belasting
€ 6.000 / 100 X 49,5 = € 2.970 minder belasting betalen.
Hypotheekrente is een aftrekpost.
B. Thea heeft gelijk, alleen hypotheekrenten is aftrekbaar en niet de aflossing van de hypotheek.

Slide 11 - Tekstslide

Weet je het niet meer kijk dan naar de afbeeldingen hierna.
Weet je het niet meer?
Kijk dan op de afbeelding hierna.
Onjuist
Onjuist

Slide 12 - Tekstslide


Gebruik de tabel van de WOZ-waarde en het eigen woningforfait op de volgende bladzijde.
Hoe bereken je het eigenwoningforfait?
Je kijkt in de tabel en waar ga je naar opzoek?
Is het een bijtelling of een aftrekpost?
Wat moet je gebruiken aan de informatie over de hypotheek in deze opdracht?
Is dit een bijtelling of een aftrekpost?
Eigenwoningforfait: € 250.000 / 100 x 0.55 = € 1.375
Het belastbaar inkomen daalt met: € 10.000 - € 1.375 = € 8.625

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Uitleggen waarom jongeren straks last hebben van de staatsschuld.
Welke informatie krijg je uit de tekst?
De rente is 2,5 % en de rentelast is 10,1 miljard.
Dus 10,1 miljard  = 2,5%
Wat moet je berekenen?
De volgende generatie moet in de toekomst (via belastingafdrachten) de schuld alsnog aflossen (en rente betalen).

€ 10.100.000.000 / 2,5X100 = € 404.000.000.000

Slide 15 - Tekstslide

Welke 2 uitgaven horen er bij een schuld?
Voorbeelden van een juiste uitgave:
− rente
− aflossing

Slide 16 - Tekstslide

Logisch nadenken, deze weet je echt!!
Weet je het niet meer, kijk dan even terug bij vraag 12.
Let op dat je een verklaring moet geven.
(1) = meer belasting te laten betalen
(2) = meer subsidies te geven
(3) = vooruit

Minder: Zijn aftrekpost (hypotheekrente) is hoger dan de bijtelling (eigenwoningforfait).

Slide 17 - Tekstslide

18. Bekijk de tabel hierboven.
      Van welke soort belastingtarieven is er sprake in box 3.
      Leg ook uit waarom dit zo is.
Soorten belastingtarieven vergeten?
Kijk dan op bladzijde 185
Welk woord moet er altijd in je antwoord staan?
Een progressief belastingtarief omdat je in verhouding (in procenten) meer belasting gaat betalen als je meer vermogen hebt.

Slide 18 - Tekstslide