Par. 5.5 De wereld na 1993

H5 De wereld na 1945
Par. 5.5 De wereld na 1993
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H5 De wereld na 1945
Par. 5.5 De wereld na 1993

Slide 1 - Tekstslide

Europese Unie
  • In 1993 werd de EG vervangen door de Europese Unie.​
  • Samenwerkingsverband van verschillende Europese landen met een gemeenschappelijke markt.

Slide 2 - Tekstslide

Europese Unie
  • Dus vrijhandel binnen Europa.​
  • Landen buiten Europa betalen invoerrechten.​
  • Handel binnen Europa beschermd.​
  • Vrij reizen binnen Europa: geen douaneposten meer.​
  • Sinds 2002 gemeenschappelijke munt: euro. 




Slide 3 - Tekstslide

Europese Unie
Nadelen lidmaatschap?​

  • We hebben allemaal dezelfde munt, dus als 1 land ( Spanje, Griekenland en Italië) economische problemen krijgt, krijgen andere landen daar ook mee te maken. ​
  • Samenwerking is lastig met 28 landen: vaak zijn landen het niet met elkaar eens. 

Slide 4 - Tekstslide

Europese Unie
  • Tussen 1993 – 2013 van 12 lidstaten naar 28 lidstaten.​
  • Na de Koude Oorlog wilden veel landen uit het vroegere Oostblok toetreden wegens economische voordelen.​
  • Voorwaarden lidmaatschap:​
  • Vrijmarkteconomie hebben,​
  • democratisch zijn,​
  • minderheden niet onderdrukken.​





Slide 5 - Tekstslide

Organisaties binnen de Europese Unie:​
Europese commissie:​

  • Regering van de EU​
  • Bestaat uit 18 commissarissen ​
  • Doet voorstellen​
  • Controleert of EU-leden zich aan de afspraken houden



Slide 6 - Tekstslide

Organisaties binnen de Europese Unie:​
Europese commissie heeft niet veel macht.​ Meeste macht ligt bij:​

Raad van Ministers​
  • Bestaat uit ministers van verschillende landen:​
  • gaat het bijv. over landbouw, dan gaat de minister van landbouw daar naartoe. ​
  • Zij nemen alle belangrijke beslissingen over de EU.​



Slide 7 - Tekstslide

Organisaties binnen de Europese Unie:​
Europees Parlement:​

  • Eens in de 5 jaar gekozen door burgers van de EU-landen.​
  • Volksvertegenwoordiging van de EU.​
  • Mensen van verschillende landen zitten bij elkaar als in politieke partijen: socialistisch, liberaal, groen…​
  • Geeft advies​
  • Mag voorstellen wijzigen​
  • Beslist soms mee​





Slide 8 - Tekstslide

Kritiek op de Europese Unie
  • Begin 21e eeuw kregen burgers meer moeite met invloed van de EU op hun leven.​
  • Plannen om de EU meer macht te geven mislukte:​
  • 2005: Burgers in Frankrijk en Nederland stemde tegen een nieuwe grondwet die het Europese Parlement en Europese commissie meer macht zou geven.​
  • De grondwet kwam er hierdoor niet.



Slide 9 - Tekstslide

Kritiek op de Europese Unie
  • 2008 enorme financiële crisis rondom de euro.​
  • Een aantal banken moest met miljarden euro’s worden gered.​
  • Burgers vroegen zich af waarom de euro was ingevoerd.​


  • Meer kritiek rondom de vluchtelingencrisis.​
  • Waarom zou Europa zoveel vluchtelingen opvangen?​
  • Volgens sommigen: meer gevaar op terroristische aanslagen.





Slide 10 - Tekstslide

Welk Europese instelling hoort bij de omschrijving?

Voert het Europese beleid uit
A
De Europese Commissie
B
Het Europese Parlement
C
De Raad van Ministers
D
geen van deze instellingen

Slide 11 - Quizvraag

Welke bewering over het Europees Parlement is juist?

Het Europees Parlement
A
bestaat uit ministers van alle EU-lidstaten.
B
is het dagelijks bestuur van de Europese Unie.
C
keurt voorstellen van de Europese Commissie goed of af.
D
zorgt ervoor dat Europese regels worden uitgevoerd.

Slide 12 - Quizvraag

Het dagelijkse bestuur van Europa heet....
A
De raad van Europa
B
Het Europese parlement
C
De Europese commissie
D
Raad van ministers

Slide 13 - Quizvraag

De Europese Commissie maakt wetsvoorstellen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

In welk jaar ontstond de Europese Unie?
A
1980
B
1983
C
1990
D
1993

Slide 15 - Quizvraag

Wie heeft de uitvoerende macht van de Europese Unie?
A
de Europese Commissie
B
het Europees Parlement
C
de Raad van Ministers
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 16 - Quizvraag

De Europese Commissie kun je in Nederland het best vergelijken met …
A
Alle politieke partijen samen
B
De leden van de Eerste Kamer
C
De leden van de Tweede Kamer
D
De regering

Slide 17 - Quizvraag

Verenigde Naties
Europese Unie
1945
1993
EGKS

Slide 18 - Sleepvraag

Sleep de zinnen in de juiste volgorde
1
2
3
4
Het aantal lidstaten groeit en in 2021 zijn 27 landen lid van de Europese Unie.
De samenwerking werd een succes en leidde tot de oprichting van de Europese Unie.
Zes landen, waaronder Nederland, werkten in het begin samen.
Kort na de oorlog wilden Europese landen samenwerken.

Slide 19 - Sleepvraag

Zet de volgende woorden in de juiste volgorde in tijd:
invoering van de euro
EGKS
EG
EEG
Europese Unie (EU)

Slide 20 - Sleepvraag

Welke instelling doet wat?
Europees Parlement
Europese Commissie
Raad van ministers
Groep eurocommissarissen (ministers) van de Europese Unie
Volksvertegenwoordiging (Tweede Kamer) van de Europese Unie
Groep ministers uit verschillende landen van de EU, die wetsvoorstellen moeten goedkeuren

Slide 21 - Sleepvraag

Zet het begrip bij de juiste betekenis.
EG

EEG
EGKS

EU
Europese Genootschap voor Kolen en Staal
Europese Unie
Europees Economisch Genootschap
Europees Genootschap

Slide 22 - Sleepvraag

Wat doet de Raad van Ministers?
A
neemt de besluiten over Europees beleid
B
voert het Europese beleid uit
C
wordt gekozen door burgers uit de Europese Unie
D
ziet erop toe dat in alle Europese landen de verkiezingen goed verlopen.

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video

Populisme
  • In veel landen kwam het populisme op.​
  • Soort politiek waarbij mensen vinden dat er eenvoudige oplossingen zijn voor grote maatschappelijke problemen die het volk bezig houden.​
  • Sommige mensen bang dat de eigen nationale cultuur verdwijnt.​
  • Populisten zijn het met hen eens.​
  • Geven de EU de schuld.​
  • Zij vinden dat de politiek moet luisteren naar het volk.​
  • Daarom voorstanders van referendum.​






Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video


Welk begrip 
hoort bij de 
uitspraak in de bron?
A
feminisme
B
liberalisme
C
populisme
D
socialisme

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het populisme?
A
Wanneer iemand populair gaat doen
B
Stroming waarbij de politicus opkomt voor een kleine groep rijke burgers
C
Stroming waarbij het volk mag stemmen over de wet
D
Stroming waarbij er eenvoudige oplossingen worden bedacht voor grote problemen die het volk bezighouden

Slide 28 - Quizvraag

Tot welke politiek-maatschappelijke stroming horen partijen als de LPF, PVV en Forum voor Democratie?
A
Socialisme
B
Populisme
C
Liberalisme
D
Confessionalisme

Slide 29 - Quizvraag

Referendum
Volksraadpleging over een wet of maatregel waar iedereen met stemrecht voor of tegen mag stemmen.​


Gevolg referendum: politieke besluiten raken vertraagd of worden zelfs tegengehouden.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Globalisering
  • 1990-2008 groei wereldhandel.​
  • Transport van grondstoffen en producten ging sneller en goedkoper.​
  • Er kwamen nieuwe media: nieuwe communicatiemiddelen zoals internet, e-mail, smartphones. 





Slide 32 - Tekstslide

Globalisering
  • contact leggen gemakkelijker dan ooit.​
  • Economieën van landen over de hele wereld raken steeds meer verbonden: globalisering. ​
  • Geldstromen, informatie, goederen en mensen trekken zich niets meer aan van grenzen.

Slide 33 - Tekstslide

Globalisering
  • Multinationals:​
  • Shell, McDonalds, Microsoft, Apple, Coca-Cola.​
  • In allerlei landen hebben ze vestigingen: werknemers en contacten over de hele wereld.​
  • Bedrijf vestigen waar productiekosten het laagst zijn. ​



Slide 34 - Tekstslide

Wat is globalisering?
A
De groei van de totale wereldhandel
B
De verplaatsing van de wereldhandel
C
Steeds meer landen in de wereld die onderling gaan handelen
D
Dat alles meer globaal wordt in de wereld

Slide 35 - Quizvraag

2 gevolgen van globalisering
A
Kleinere relatieve afstanden
B
Langere reistijden
C
Kortere reistijden
D
langere relatieve afstanden

Slide 36 - Quizvraag

Internationaal terrorisme
  • Niet iedereen is het met deze westerse manier van leven eens.​
  • Vanaf de jaren 80 kregen moslimfundamentalisten in het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Afghanistan steeds meer invloed:​
  • Iedereen moet leven volgens hun strenge ideeën over de islam.​
  • Plegen aanslagen overal in de wereld: internationaal terrorisme.​
  • Bijv. nine-eleven: 11 september 2001




Slide 37 - Tekstslide

Internationaal terrorisme
  • Moslims van Al Qaida kaapten 4 Amerikaanse passagiersvliegtuigen.​
  • Pleegden hiermee grote aanslagen.​
  • Drie vliegtuigen vlogen zich te pletter tegen de Twin Towers in New-York en het Pentagon bij Washington. ​
  • Vierde vliegtuig stortte neer. ​
  • 3.000 onschuldige doden.​
  • Osama Bin Laden, leider Al Qaida, ​eiste de aanslagen op.





Slide 38 - Tekstslide

Meer aanslagen​
2004 in metro van Madrid​

2005 in metro van Londen​
2013 marathon in Boston
2015 Parijs - Charlie Hebdo
2015 Parijs - 5 verschillende plaatsen o.a. Bataclan
2016 Brussel - luchthaven Zaventem 
2017 Barcelona
2019 Utrecht - tram




Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video