Alle grammar periode 3

Grammatica periode 3
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica periode 3

Slide 1 - Tekstslide

Klokkijken
1 over t/m half = tel op hoeveel minuten er geweest zijn

03:01 = one past three
18:27 = twenty-seven past six
20:30 = half past eight
05:15 = quarter past five
09:20 = twenty past nine
13:00 = one o'clock

Slide 2 - Tekstslide

Klokkijken
31 t/m 59 = tel af hoeveel minuten tot volgende uur:

02:49 = eleven to three
17:31 = twenty-nine to six
23:45 = quarter to twelve
07:38 = twenty-two to eight
00:00 = midnight
12:00 = noon

Slide 3 - Tekstslide

Hoe laat is het?
09:44

Slide 4 - Open vraag

Hoe laat is het?
13:39

Slide 5 - Open vraag

Hoe laat is het?
21:05

Slide 6 - Open vraag

Hoe laat is het?
03:30

Slide 7 - Open vraag

Hoe laat is het?
11:58

Slide 8 - Open vraag

Present Simple
Positieve zinnen:
I / you / we / they = hele werkwoord
I work, we run, they play, we catch, I do, we study

He / She / It = hele werkwoord + s of hele werkwoord + es
she works, he runs, it plays, he catches, she does, he studies

Bij -o, s-klank en medeklinker+y krijg je ES

Slide 9 - Tekstslide

Present Simple
Ontkenningen
I / you / we / they = do not + hele werkwoord
I do not play, we do not run, they do not study, you do not go

He / She / It = does not + hele werkwoord
He does not play, she does not run, he does not study, it does not go

Slide 10 - Tekstslide

Present Simple
Vragen
I / you / we / they = do + onderwerp + hele werkwoord
Do I play? Do you go? Do we study? Do they swim?

He / She / It = does + onderwerp + hele werkwoord
Does he play? Does she go? Does it study? Does he swim?

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht
Vervoeg het werkwoord in de Present Simple
Typ alleen wat tussen haakjes staat in de juiste vorm.

Slide 12 - Tekstslide

Björn's mother always (to cook) dinner.

Slide 13 - Open vraag

(Raff/ to do) his homework often?

Slide 14 - Open vraag

Shayan (to have) a lot of pens.

Slide 15 - Open vraag

Jelmer and Duncan (not / to play) Fortnite.

Slide 16 - Open vraag

(Senna / to be) a nice person?

Slide 17 - Open vraag

Datums
The [ordinal number] of [maand]

22/01 = the first of January
13/08 = The thirteenth of August
31/10 = the thirty-first of October
16/03 = the sixteenth of March

Slide 18 - Tekstslide

Datums
Maanden:
January
February
March
April
May
June
July
August
September
October
November
December

ALTIJD MET HOOFDLETTER!
1st = first
2nd = second
3rd = third
4th = fourth
5th = fifth
6th = sixth
7th = seventh
8th = eighth
9th = ninth
10th = tenth
11th = eleventh
12th = twelfth
13th = thirteenth
14th = fourteenth
15th = fifteenth
16th = sixteenth
17th = seventeenth
18th = eighteenth
19th = nineteenth
20th = twentieth
21st = twenty-first
22nd = twenty-second
23rd = twenty-third
24th = twenty-fourth
25th = twenty-fifth
26th = twenty-sixth
27th = twenty-seventh
28th = twenty-eighth
29th = twenty-ninth
30th = thirtieth
31st = thirty-first

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht
Typ de datums als woorden

Slide 20 - Tekstslide

21/07

Slide 21 - Open vraag

18/11

Slide 22 - Open vraag

23/12

Slide 23 - Open vraag

01/01

Slide 24 - Open vraag

09/05

Slide 25 - Open vraag

Woordvolgorde
Wie - Doet - Wat - Waar - Wanneer
 I go to school on Mondays.
My brother studies English on Sunday.
The girls go to Church on Sunday.
I am writing a letter to my grandmother now.

Slide 26 - Tekstslide

Woordvolgorde
Frequentiewoorden = woorden die zeggen hoe vaak iets gebeurt
* Voor het hoofdwerkwoord
I always go to the cinema on Tuesday.
She never does her homework for Biology.
He doesn't often hurt his toe.
* Achter am/is/are/was/were
You are always late for class.
He is never angry.

Slide 27 - Tekstslide

Rick / to school / by car. / goes / always

Slide 28 - Open vraag

Bente / often / walk / does not / to school.

Slide 29 - Open vraag

Wojtek / his teeth / brushes / usually / twice a day.

Slide 30 - Open vraag

Brett / never / late / is / for English class.

Slide 31 - Open vraag

Ali / seldom / at / his sister. / shouts

Slide 32 - Open vraag

Prepositions of Time
Preposition
Vertaling
Gebruik
in
in
eeuwen, jaren, maanden, weken, seizoenen, dagdelen
on
op
dagen, datums
at
op / om
midnight, the weekend, kloktijden, feestdagen
for
al
tijdsduur (seconds, minutes, hours, days, weeks, months, years, etc.)
since
sinds
tijdsduur (last..., ...ago, jaartallen)
during
tijdens
gedurende een periode

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht
Typ het ontbrekende voorzetsel

Slide 34 - Tekstslide

Let's meet ____ six o'clock tonight.

Slide 35 - Open vraag

I was not paying attention ___ the teacher's explanation.

Slide 36 - Open vraag

My birthday is ____ summer, what about yours?

Slide 37 - Open vraag

What do you like to eat ___ Christmas morning?

Slide 38 - Open vraag

My family often go on holiday ___ Easter.

Slide 39 - Open vraag