hoofdstuk 1 voorbereiding toets klas 2

Welkom
Quiz hoofdstuk 1
Zelfstandig aan oefentoets blz 29
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Quiz hoofdstuk 1
Zelfstandig aan oefentoets blz 29

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een huurhuis voor een behoefte?
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Reisbureau Atlantis levert
A
Goederen
B
Diensten
C
Goederen en diensten

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is hier sprake van zelfvoorziening?
Je gaat zelf naar de winkel om boodschappen te doen voor je moeder.
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hans gaat boodschappen doen en koopt vier artikelen. Een van €2,00 €3,00 €1,50 en €1,50. Wat kost een artikel gemiddeld?
A
€2,00
B
€2,17
C
€1,63
D
€1,30

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Afronden op twee cijfers achter de komma.
4,5799 wordt ...
A
4,57
B
4,59
C
4,56
D
4,58

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is consumeren?
A
Kleding kopen
B
Je behoefte vervullen door iets te kopen.
C
Een verzekering afsluiten.
D
Een sprookje vertellen.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat mensen kopen is afhankelijk van
A
Je budget, leeftijd, geslacht
B
budget
C
Leeftijd
D
geslacht

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Henk heeft net nieuwe Fortnite moves gekocht. Hij is zo enthousiast dat hij tegen jou zegt die moet je ook kopen.
A
Sociale beïnvloeding
B
Commerciële beïnvloeding

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Commercieel betekent dat bedrijven er geld aan willen verdienen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Hoeveel is 18% van € 250?

Slide 11 - Open vraag

33 - Domein: verhoudingen
'Rekenen met procenten’ kent geen specifieke verschillen ten opzichte van 2F. Wel zorg je ervoor dat er in het geval van  een geldbedrag altijd een mooi rond getal uitkomt.

Fred krijgt 20% korting op alles. 
Hoeveel euro moet hij betalen?

Slide 12 - Open vraag

43 - Domein: verhoudingen (antwoorddia)
Rekenen met procenten kent geen specifieke verschillen ten opzichte van 2F.

Fred krijgt 25% korting op alles. 
Hoeveel euro moet hij betalen?  

Slide 13 - Open vraag

43 - Domein: verhoudingen (antwoorddia)
Rekenen met procenten kent geen specifieke verschillen ten opzichte van 2F.
Welk bedrijf is een consumentenorganisatie?

A
Consumentenbond
B
KPN
C
Ziggo
D
Coolblue

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

EEN VERGELIJKEND WARENONDERZOEK MAAKT RECLAME VOOR EEN PRODUCT
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een vergelijkend warenonderzoek is een onderzoek naar:
A
VERSCHILLENDE PRODUCTEN
B
DEZELFDE SOORT PRODUCTEN

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

NVWA is de afkorting van
A
Nederlandse vereniging water afname
B
Nederlandse Vereniging Waren Afname
C
Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit
D
Nieuwe Vakvereniging Waren Autoriteit

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer je van maanden naar weken wilt rekenen moet je ....
A
eerst :12, daarna x52
B
eerst x12, daarna :52
C
eerst :52, daarna x 12
D
eerst x52, daarna :12

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

49) Je laat elke dag de hond van de buren uit. Daarvoor krijg je €7,50 per week. Hoeveel is dat per maand?
A
€30,-
B
€32,50
C
€35,-
D
€37,50

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

50) Op de begroting van Richard staat dat hij €26,- zakgeld per maand heeft. Bereken hoeveel dat per week is.
A
€6,-
B
€6,25
C
€6,50
D
€6,75

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
inkomen
B
budget
C
schadeverzekering
D
reserveren

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De huur van het huis is een voorbeeld van
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op vakantie gaan is een voorbeeld van?
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je wilt een nieuwe fiets van €300 kopen. Je hebt al €60 gespaard. Hoeveel moet je per maand reserveren om de fiets over 8 maanden te kunnen kopen?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Huur, een abonnement, contributie zijn voorbeelden van...
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Reservering

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies