Bloed, bloeddruk en bloedsamenstelling

Bloed, bloeddruk en bloedsamenstelling
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bloed, bloeddruk en bloedsamenstelling

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de invloed van de hormonen adrenaline en noradrenaline op de bloeddruk?
A
Vaatwandverwijdend waardoor lagere bloeddruk
B
Vaatwandvernauwend waardoor lagere bloeddruk
C
Vaatwandvernauwend waardoor hogere bloeddruk

Slide 2 - Quizvraag

Waar worden de hormonen adrenaline en noradrenaline gemaakt?
A
Hypofyse
B
Bijnieren
C
Schildklier

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Hoeveel liter bloed heeft een volwassen mens?

Slide 5 - Open vraag

De kleine bloedsomloop is het tegenovergestelde van de grote bloedsomloop.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Waarom is de kleine bloedsomloop tegenovergesteld van de grote bloedsomloop?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de Latijnse benaming voor bloedplaatjes?

Slide 9 - Open vraag

Wat zijn de juiste benamingen van de drie soorten bloedcellen in ons bloed?
A
Trombocyten, granulocyten, lymfocyten
B
Leukocyten monocyten erytrocyten
C
Erytrocyten, trombocyten , leukocyten

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Witte bloedcellen

Slide 12 - Woordweb

Wat zijn afvalstoffen die door het bloed worden vervoerd?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Wat is fibrinogeen?
A
Dat zijn bloedplaatjes betrokken bij de bloedstolling
B
Dat zijn stollingseiwitten
C
Dat is eiwit die betrokken is bij de afweer

Slide 15 - Quizvraag

Uit welke 2 delen is het bloed opgebouwd?
A
Bloedserum en bloedcellen
B
Bloedserum en bloedplasma
C
Bloedplasma en bloedcellen

Slide 16 - Quizvraag

Uit hoeveel procent bloedplasma bestaat het bloed?

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Erytrocyten en hemoglobine is hetzelfde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Het hormoon ADH zorgt ervoor dat de bloeddruk hoger of lager wordt
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Waar ligt het bloeddrukregulatiecentrum in het lichaam
A
In het verlengde merg
B
In de hersenstam
C
In de kleine hersenen

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Welke eiwitten zitten er in het
bloedplasma ?
A
Albumine, fibrine en magnesium
B
Globuline, albumine en natrium
C
Albumine, fibrinogeen en globuline

Slide 23 - Quizvraag

Noem voorbeelden van voedingsstoffen die vervoerd worden in het bloed.

Slide 24 - Open vraag

Wat zijn functies van het bloed?
A
Transport van O2 en Co2
B
Bescherming
C
Warmtebuffer
D
Bloedstolling

Slide 25 - Quizvraag

Benoem 3 soorten leukocyten.(witte bloedcellen)

Slide 26 - Open vraag

Wat worden ook wel fagocyten genoemd?
A
Granulocyten en lymfocyten
B
Monocyten en lymfocyten
C
Granulocyten en monocyten

Slide 27 - Quizvraag

Fagocyteren betekent letterlijk verteren.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Waar worden de erytrocyten afgebroken?
A
In de milt
B
In het rode beenmerg
C
In de nieren

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Serum is bloedplasma zonder stollingsfactoren
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Uit welke 3 stappen bestaat de bloedstolling?
A
Vaatverwijding, vorming bloedprop en bloedstolling
B
Vaatvernauwing, vorming bloedprop en bloedstolling
C
Vaatverwijding, bloedstolsel en dan vorming bloedprop

Slide 32 - Quizvraag

Een ander woord voor vaatvernauwing is vasoconstrictie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een embolie?

Slide 34 - Open vraag

Slide 35 - Tekstslide