Week 40

Nederlands klas 2 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Nederlands klas 2 

Slide 1 - Tekstslide

Planning deze week:
Les 1: Spelling blok 1 BK 1.8 en KGT 1.8

Les 2: Lezen
Les 3: Spelling blok 1 BK 2.8 en KGT 1.10
Les 4: Lezen
Les 5: Nieuwsbegrip tekst + sleutelvragen
Les 6: Nieuwsbegrip online 




Slide 2 - Tekstslide

Les 1: Spelling  

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Aan het einde van deze week weet je wanneer je hoofdletters en kleine letters moet schrijven.
  • Aan het einde van deze week weet je hoe je de stam en de ik-vorm moet schrijven.


Slide 4 - Tekstslide

Hoofdletters
Je schrijft een hoofdletter aan het begin van elke zin. Ook alle namen schrijf je met een hoofdletter.


Slide 5 - Tekstslide

Neem de zin over en zet de hoofdletters op de juiste plek.

de leerlingen van het noordercollege krijgen gymles van meneer bakker.


Slide 6 - Open vraag

Neem de zin over en zet de hoofdletters op de juiste plek.

geef jij de nutella even aan, jeroen?


Slide 7 - Open vraag

Theorie
Klank veranderend = de klank veranderd als je het werkwoord in de verledentijd zet --> rijden

Klankvast= de klank blijft hetzelfde --> fietsen


Slide 8 - Tekstslide

Dansen --> Valesca danste vorig jaar voor de koning.
A
Klankvast
B
Klan veranderend

Slide 9 - Quizvraag

zingen → Die zangeres op het songfestival zong volgens mij vals.

A
klankvast
B
klankveranderend

Slide 10 - Quizvraag

Aan de slag: huiswerk!
Magister-  leermiddelen - op niveau
Spelling - Blok 1 - BK
1.8 opdracht: 2.1 -2 & 2.3

Spelling - Blok 1 - KGT
1.8 opdracht: theorie, 5a, 5b en 6 

Slide 11 - Tekstslide

Les 3: Spelling 

Slide 12 - Tekstslide

In tweetallen
De een noemt een werkwoord. 

De ander vult de stam en de ik-vorm van dat werkwoord in.
Voorbeeld:
Werken = werkwoord
Werk = stam 
Ik werk = ik vorm


Slide 13 - Tekstslide

Lastige woorden
IJ of ei?
De letters ij en ei klinken hetzelfde. Er is geen regel voor wanneer je ij of ei schrijft.

In de volgende drie gevallen weet je wél altijd hoe je het woord spelt:
bij woorden op -heid schrijf je altijd ei;
bij woorden op -teit schrijf je altijd ei;
bij woorden op -lijk schrijf je altijd ij.

Maar let op: Heeft het woord echt met tijd te maken? Dan schrijf je niet -teit maar -tijd: zomertijd, etenstijd.




Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag: huiswerk!
Magister- leermiddelen - op niveau
Spelling BK
Spelling BLOK 1 
2.8 opdracht 2.1-2 en 2.3

Spelling KGT BLOK 1
1.10 opdracht:9.1 en 9.2





Slide 15 - Tekstslide