V4 7.4 Evenwichten

7.4 - Evenwichten
V4


1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

7.4 - Evenwichten
V4


Slide 1 - Tekstslide

Chemisch evenwicht
  • Veel reacties zijn aflopend:                     2 H2 + O2  →  2 H2O
  • Reacties kunnen omkeerbaar zijn       N2O4   ⇄  2 NO2    
  • Beginstoffen  →  reactieproducten
  • Reactieproducten  →  beginstoffen
  • evenwichtsreacties
  • Als deze reacties met dezelfde snelheid verlopen, ontstaat er een chemisch evenwicht 

Slide 2 - Tekstslide

Chemisch evenwicht
Voorbeeld
  • Eerst begint H2O met CO te reageren (s1, rode lijn)
  • Nadat er H2 en CO2 ontstaat reageert dat ook weer terug (s2, blauwe lijn)
  • Na een tijdje zijn de snelheden even groot
  • Insteltijd is de tijd tussen begin van reactie en evenwicht (t1)

Slide 3 - Tekstslide

Chemisch evenwicht
  • Homogeen evenwicht: als alle reagerende stoffen in dezelfde fase zitten
  • Heterogeen evenwicht: als alle reagerende in verschillende fasen aanwezig zijn.

  • Is dit een homogeen of heterogeen evenwicht?

Slide 4 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten (gebruik BOE-schema)
  • Maak gebruik van een omzettingstabel. Kijken naar de algemene reactie A  +  B  ⇄  C  +  D in een reactievat van 1,0 dm3:
  • Beginnen met 2 mol A en 1 mol B
  • Er is 0,75 mol A omgezet.
  • Wat zijn alle concentraties
  • aan het eind?
[A]
[B]
[C]
[D]
B =t0
O =
omgezet
E = tev

Slide 5 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten
  • Beginwaarden invullen: [A] = 2, [B] = 1. Er is nog geen C of D ontstaan, dus die zijn beide 0 
[A]
[B]
[C]
[D]
B
2
1
0
0
O
E

Slide 6 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten
  • Er is 0,75 mol A omgezet, dus er verdwijnt 0,75: -0,75.
  • De molverhouding tussen A en B is 1:1, dus er verdwijnt net zoveel.
  • Molverhouding tussen A, C en D is 1:1:1, dus er ontstaat ook 0,75
[A]
[B]
[C]
[D]
B
2
1
0
0
O
-0,75
-0,75
+0,75
+0,75
E

Slide 7 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten
  • Wat er aanwezig is bij evenwicht is het verschil tussen wat er was bij t0 en hoeveel er is omgezet.
  • Let op hoe groot het reactievat is! Als het reactievat bijvoorbeeld 5 liter, moet je niet vergeten
    om de hoeveelheid mol te 
    delen door 5 liter voor de 
    concentratie
[A]
[B]
[C]
[D]
B
2
1
0
0
O
-0,75
-0,75
+0,75
+0,75
E
1,25
0,25
0,75
0,75

Slide 8 - Tekstslide

Chemisch evenwicht
  • Reacties kunnen omkeerbaar zijn
  • Beginstoffen -> reactieproducten
  • Reactieproducten -> beginstoffen
  • Noem je evenwichtsreacties
  • Als deze reacties met dezelfde snelheid verlopen, ontstaat er een chemisch evenwicht 

Slide 9 - Tekstslide

Chemisch evenwicht
  • In experiment 1 is er 1 mol NO2. Bij evenwicht is er 0,80 mol N2O4 en 0,40 mol NO2
  • In experiment 2 is er 2 mol NO2. Bij evenwicht is er 0,80 mol N2O4 en 0,40 mol NO2

Slide 10 - Tekstslide

Chemisch evenwicht
  • Ze leiden allebei tot dezelfde evenwichtstoestand, ondanks een andere beginsituatie
  • Ligging van het evenwicht is gelijk

Slide 11 - Tekstslide

Chemisch evenwicht
  • Hier is de molverhouding gebruikt tussen N2O4 en NO2 = 1 : 2
  • Als er 0,20 mol N2O4 verdwijnt, dan ontstaat er 2x zoveel: 0,40 mol NO2

Slide 12 - Tekstslide

Chemisch evenwicht
  • NO2 daalt 2x zo snel als die van N2O4, omdat er twee moleculen NO2 ontstaan uit 1 molecuul N2O4

Slide 13 - Tekstslide

Concentratiebreuk en evenwichtsvoorwaarde
  • Van elke evenwichtsreactie kan je een concentratiebreuk opstellen, 
  • met 3 regels:
  1. Concentraties van reactieproducten staan in de teller en van beginstoffen staan in de noemer
  2. Het coëfficiënt in de reactievergelijking wordt het exponent bij die behorende concentratie
  3. Er staan geen vaste of vloeibare stoffen in. Alleen maar gassen of opgeloste stoffen.

Slide 14 - Tekstslide

Concentratiebreuk N2O4 en NO2
  • N2O4 ⇄ 2 NO2
  • Evenwichtsvoorwaarde:
  1. Reactieproduct in de teller, beginstof in de noemer
  2. Coëfficiënt bij NO2 is nu het exponent.
  3. Zijn beide gassen, dus beide in de concentratiebreuk

Slide 15 - Tekstslide

Concentratiebreuk N2O4 en NO2
  • Op het moment dat het evenwicht zich heeft ingesteld, veranderen de concentraties niet meer
  • De concentratiebreuk verandert dan dus ook niet en zal een constante waarde hebben
  • Deze constante waarde is K, de evenwichtsconstante 

Slide 16 - Tekstslide

Evenwichtsvoorwaarde N2O4 en NO2
  • Als K gelijk is aan de concentratiebreuk is er evenwicht
  • K hangt niet af van de druk, volume en beginconcentraties
  • K hangt wel af van de temperatuur. In Binas tabel 51 staan verschillende evenwichtsvoorwaarden 

Slide 17 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten met K
  • Voorbeeldreactie:  H2O (g)  +  CO (g)   ⇄   H2 (g)  +  CO2 (g)
  • Onder bepaalde omstandigheden geldt: K = 0,75
  • 0,50 mol H2O en 0,50 mol CO wordt in een vat van 1,0 dm3 gedaan
  • Wat is [H2] bij
    evenwicht?
[H2O]
[CO]
[H2]
[CO2]
t0
omg.
tev

Slide 18 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten met K
  • 0,50 mol H2O en 0,50 mol CO wordt in een vat van 1,0 dm3 gedaan
  • Dus bij t0 0,50 bij H2O en 0,50 bij CO. Er is nog geen H2 of CO2
[H2O]
[CO]
[H2]
[CO2]
t0
0,50
0,50
0
0
omg.
tev

Slide 19 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten met K
  • Er is niet bekend hoeveel er wordt omgezet, alleen maar wat de evenwichtsconstante is. Er wordt wel iets omgezet, namelijk (het onbekende) deel x. Er verdwijnt x H2O en x CO en er ontstaat x H2 en x CO2
[H2O]
[CO]
[H2]
[CO2]
t0
0,50
0,50
0
0
omg.
-x
-x
+x
+x
tev

Slide 20 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten met K
  • Bij evenwicht is er het verschil tussen hoeveelheid bij t0 en wat er omgezet is.
[H2O]
[CO]
[H2]
[CO2]
t0
0,50
0,50
0
0
omg.
-x
-x
+x
+x
tev
0,50-x
0,50-x
x
x

Slide 21 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten met K
  • Evenwichtsvoorwaarde voor de reactievergelijking.
  • Je kan nu de waarden bij tev invullen in de breuk
[H2O]
[CO]
[H2]
[CO2]
t0
0,50
0,50
0
0
omg.
-x
-x
+x
+x
tev
0,50-x
0,50-x
x
x

Slide 22 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten met K
  • De hele breuk moet gelijk zijn aan 0,75 (info uit de vraag)
  • Note: (0,50-x)2 omdat [H2O] en [CO] hetzelfde is
[H2O]
[CO]
[H2]
[CO2]
t0
0,50
0,50
0
0
omg.
-x
-x
+x
+x
tev
0,50-x
0,50-x
x
x

Slide 23 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten met K
  • 0,75 (0,50-x)2 = x2

Slide 24 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten met K
  • 0,75 (0,50-x)2 = x2
  • 0,75 (0,50-x)(0,50-x) = x2

Slide 25 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten met K
  • 0,75 (0,50-x)2 = x2
  • 0,75 (0,50-x)(0,50-x) = x2
  • 0,75 (0,25 - x + x2) = x2

Slide 26 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten met K
  • 0,75 (0,50-x)2 = x2
  • 0,75 (0,50-x)(0,50-x) = x2
  • 0,75 (0,25 - x + x2) = x2
  • 0,1875 - 0,75x + 0,75x2 = x2

Slide 27 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten met K
  • 0,75 (0,50-x)2 = x2
  • 0,75 (0,50-x)(0,50-x) = x2
  • 0,75 (0,25 - x + x2) = x2
  • 0,1875 - 0,75x + 0,75x2 = x2
  • 0,25x2 + 0,75x - 0,1875 = 0

Slide 28 - Tekstslide

Wiskundig intermezzo: de abc-formule
  • Voor rekenen met evenwichtsvoorwaarde is de abc-formule nodig
  • Gebruik je bij ax2 + bx + c = 0
  • Komen (bijna altijd) 2 waarden voor x uit: bij wiskunde gebruik je allebei, bij scheikunde gebruik je alleen degene die kan (positief)

Onze vergelijking:
0,25x2 + 0,75x - 0,1875 = 0

Slide 29 - Tekstslide

Rekenen aan chemische evenwichten met K
  • 0,75 (0,50-x)2 = x2
  • 0,75 (0,50-x)(0,50-x) = x2
  • 0,75 (0,25 - x + x2) = x2
  • 0,1875 - 0,75x + 0,75x2 = x2
  • 0,25x2 + 0,75x - 0,1875 = 0
  • abc-formule oplossen met
    a= 0,25;  b= 0,75;  c= -0,1875
  • x = 0,23

Slide 30 - Tekstslide

Evenwichtsvoorwaarde bij heterogeen evenwicht

Slide 31 - Tekstslide

Verdelingsevenwicht
  • Jood in water (aq) en wasbenzine (wb) verdeelt zich over het water en wasbenzine in bepaalde verhouding: I2 (aq) ⇄ I2 (wb)
  • Geen chemisch evenwicht, want er is geen reactie, maar wel een dynamisch evenwicht

Slide 32 - Tekstslide

Oplosevenwicht
  • Slecht oplosbare zouten zijn in evenwicht met de opgeloste ionen en de vaste stof op de bodem
  • Je kan met de Ks berekenen hoeveel zout er oplost in een slecht oplosbaar zout

Slide 33 - Tekstslide