Quiz Time 2

Quiz 2
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EHBOMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Quiz 2

Slide 1 - Tekstslide

1. Cellen zijn de kleinste bouwstenen van het lichaam. Ze bestaan o.a. als:
A
Kraakbeencellen, haarcellen, teencellen, spiercellen.
B
Hersencellen, spiercellen, zenuwcellen, dekcellen.
C
Vetcellen, botcellen, zonnecellen, bindweefselcellen.

Slide 2 - Quizvraag

2. Wat is een belangrijk kenmerk van een schedelbasisbreuk?
A
Het kind is bewusteloos en heeft een snurkende ademhaling.
B
Er komt bloed of bloederig vocht uit een oor.
C
Het kind heeft een enorme buil op het hoofd waar bloederig vocht uit komt.

Slide 3 - Quizvraag

3. De Eerste Hulp voor een epileptische patiënt is beperkt tot:
A
Voorkomen van verwondingen aan hoofd, armen en benen van de patiënt
B
Voorkomen dat de patiënt zijn tong inslikt
C
Vasthouden van de patiënt om verder letsel te voorkomen
D
Mond op mond beademing toepassen gedurende de toeval

Slide 4 - Quizvraag

4. Een kind van 6 jaar heeft met zijn rechter wijsvinger tussen de deur gezeten. Het vingertopje is nagenoeg geamputeerd. Hoe behandel je de wond?
A
Vragen aan de jongen het vingertopje in de mond te houden en naar de huisarts te gaan.
B
Het vingertopje goed schoonspoelen met lauw kraanwater, daarna steriel afdekken en naar de spoedeisende hulp (SEH) van het ziekenhuis gaan.
C
Het vingertopje steriel verbinden, zorgen voor een comfortabele houding/ondersteuning en bel 112 voor advies.

Slide 5 - Quizvraag

5. Bij een patiënt die een beroerte heeft, kun je de volgende symptomen waarnemen:
A
De patiënt praat verward en heeft uitvalsverschijnselen, meestal aan één zijde van het lichaam
B
Heeft een bleekblauwe huidskleur, een snelle hartslag en een scheve mond aan één kant
C
Is verward en kan ongecontroleerd gaan schokken
D
Alle bovenstaande antwoorden zijn goed

Slide 6 - Quizvraag

6. Een kind van 3 jaar heeft chloor gedronken en heeft het erg benauwd. Wat doe je?
A
Je laat het kind direct braken, door met je vinger de achterkant van de tong te prikkelen en je gaat naar de huisarts.
B
112 bellen en aangeven welke (vloei)stof de vergiftiging betreft en water laten drinken.
C
Je geeft het kind een half glaasje water te drinken en eventueel iets te eten en gaat naar de huisarts.

Slide 7 - Quizvraag

7. hyperthermie is
A
Onderkoeling
B
oververmoeidheid
C
heel erg actief zijn
D
oververhitting

Slide 8 - Quizvraag

8. In de vertragingsfase mag je een slachtoffer wel / niet actief opwarmen.
A
Wel
B
Niet

Slide 9 - Quizvraag

9. De ........ fase is de laatste en meest ernstige fase van onderkoeling
A
vertragingsfase
B
koudbloedige fase
C
responsieve fase

Slide 10 - Quizvraag

10. hypothermie is
A
oververhitting
B
onderkoeling
C
een vorm van diabetes

Slide 11 - Quizvraag

11. Bij een .....-graads brandwond is er sprake van blaren en pijn.
A
eerste-graads
B
tweede-graads
C
derde-graads
D
vierde-graads

Slide 12 - Quizvraag

12. Als je geen lauw stromend water tot je beschikking hebt, hoef je een brandwond niet te koelen.
A
Dit is juist
B
Dit is onjuist

Slide 13 - Quizvraag

13. Er is sprake van een bevriezingswond. Het slachtoffer heeft een bleekgrijze huid, pijnlijk. Na ontdooien rood / paars.
A
Dit is een eerste-graads bevriezing
B
Dit is een tweede-graads bevriezing
C
Dit is een derde-graads bevriezing

Slide 14 - Quizvraag

14. Bij een beroerte kunnen wij als hulpverlener zien of er sprake is van een verstopte ader of een bloeding.
A
Dit is juist.
B
Dit is onjuist.

Slide 15 - Quizvraag

15. Een TIA is een voorbijgaande beroerte.
A
Dit is juist.
B
Dit is onjuist.

Slide 16 - Quizvraag

16. De FAST-test en de MSA-test zijn hetzelfde.
A
Ja.
B
Nee.

Slide 17 - Quizvraag

17. Angina pectoris is......
A
Een hartaanval
B
Een hartinfarct
C
hartkramp
D
een epileptische aanval

Slide 18 - Quizvraag

18. Wij kunnen als eerste hulpverleners het verschil zien tussen angina pectoris en een hartinfarct.
A
Dit is juist.
B
Dit is onjuist.

Slide 19 - Quizvraag

19. Bij hypoglykemie is er sprake van een te ....... bloedsuiker.
A
hoog
B
laag

Slide 20 - Quizvraag

20. Diabetes heet in de volksmond suikerziekte.
A
Dit is juist
B
Dit is niet juist

Slide 21 - Quizvraag

21. Meningitis is
A
Een aandoening aan het hart
B
Oorontsteking
C
Hersenvliesontsteking
D
Hersenontsteking

Slide 22 - Quizvraag

22. Bij hersenvliesontsteking bel je altijd 112
A
Dit is juist
B
Dit is niet juist

Slide 23 - Quizvraag

23. hitte uitputting en hittestuwing zijn
A
dezelfde aandoening, er zijn meerdere namen voor dit letsel.
B
beide hitteletsels, waarbij de symptomen verschillen, maar de hulpverlening hetzelfde is.
C
beide hitteletsels, waarbij de symptomen gelijk zijn, maar de hulpverlening verschilt.

Slide 24 - Quizvraag

24. Zet in de juiste volgorde. Bij hypothermie onderscheiden we de
A
koudbloedige fase, de responsieve fase en de vertragingsfase.
B
koudbloedige fase, de vertragingsfase, de responsieve fase.
C
vertragingsfase, de responsieve fase, de koudbloedige fase.
D
responsieve fase, de vertragingsfase, koudbloedige fase.

Slide 25 - Quizvraag

25. Een slachtoffer heeft een insect in het oor. Wat doe je?
A
Ik bel 112
B
Ik bel de huisarts
C
Ik pak een pincet en haal het insect er voorzichtig uit.
D
Ik druppel lauw water in het oor.

Slide 26 - Quizvraag

26. Een kind heeft een kraal in de neus. Wat doe je?
A
Ik ga met het kind naar de huisarts.
B
Ik laat het kind voorzichtig de neus snuiten en ga naar de huisarts als de kraal niet los komt.
C
Ik pak een pincet en peuter voorzichtig de kraal los.
D
Ik pak een pincet en peuter voorzichtig de kraal los en ik ga naar de huisarts als de kraal niet los komt. .

Slide 27 - Quizvraag

27. De ernst van brandwonden bij kinderen wordt bepaald door:
A
De diepte van de brandwond, de opppervlakte van de verbrande huid en de plaats.
B
De diepte van de brandwond, de leeftijd en de plaats van de brandwond.
C
De leeftijd, conditie en de diepte van de brandwond.

Slide 28 - Quizvraag

28. Bij een zeer ernstige bloeding aan de hals, laat u het slachtoffer....
A
liggen, drukt u de wond onmiddellijk met de hand dicht en legt u zodra dat kan een wonddrukverband aan en belt u 112.
B
liggen, legt u een tourniquet aan en waarschuwt u professionele hulp via 112.
C
zitten, legt u een snelverband aan en waarschuwt u professionele hulp via 112.

Slide 29 - Quizvraag

29. Tijdens de borstcompressies van een zuigeling:
A
leg je de beide vingers van één hand op elkaar op het borstbeen.
B
leg je de vingers van één hand naast elkaar op het borstbeen en de ribbenkast.
C
leg je één hand op het borstbeen en de ribbenkast.

Slide 30 - Quizvraag

30. Een slachtoffer heeft een chemische stof over zijn arm gekregen. De eerste hulp bij chemische verbranding bestaat uit:
A
spoelen met lauwwarm stromend kraanwater gedurende minstens 20 minuten en daarna steriel afdekken.
B
eerst spoelen met koud stromend kraanwater gedurende 10 minuten, daarna nog 20 minuten spoelen met lauw stromend kraanwater.
C
spoelen met lauw stromend kraanwater gedurende 10 minuten en daarna de blaren doorprikken.

Slide 31 - Quizvraag