Bespreking toets dec. 2024

Opdracht 1
Vereiste kennis:
  • Je moet weten welke verschillende kenmerken horen bij een landbouw-stedelijke samenleving
Vaardigheden:
  • Uit de bron een politiek-bestuurlijk argument benoemen in relatie tot een landbouw-stedelijke samenleving
  • Uit de bron een sociaal-economisch argument benoemen in relatie tot een landbouw-stedelijke samenleving
Antwoord:
a. Er is sprake van een bestuurlijke hiërarchie en vorm van centraal bestuur want er zijn ambtenaren die velden inspecteren.
b. Er zijn sociale verschillen want er wordt gesproken over een rijke ambtenaar en een eenvoudige boer. Er is sprake van specialisatie zoals timmerlieden en schilders

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Opdracht 1
Vereiste kennis:
  • Je moet weten welke verschillende kenmerken horen bij een landbouw-stedelijke samenleving
Vaardigheden:
  • Uit de bron een politiek-bestuurlijk argument benoemen in relatie tot een landbouw-stedelijke samenleving
  • Uit de bron een sociaal-economisch argument benoemen in relatie tot een landbouw-stedelijke samenleving
Antwoord:
a. Er is sprake van een bestuurlijke hiërarchie en vorm van centraal bestuur want er zijn ambtenaren die velden inspecteren.
b. Er zijn sociale verschillen want er wordt gesproken over een rijke ambtenaar en een eenvoudige boer. Er is sprake van specialisatie zoals timmerlieden en schilders

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht 2
Vereiste kennis:
  • Gevolgen weten van de landbouwrevolutie

Vaardigheden:
  • Tekst-inzicht / verbanden leggen

Antwoord:
a. Gevolgen op korte termijn: eenzijdig voedsel (in tekst wordt gesproken van slecht gevoede boeren) / Door dichter bij het veel te leven, werden ziektes verspreid (leertekst).
b. Gevolgen op lange termijn: meer conflicten tussen boeren en jagers (bron) / meer sociale ongelijkheid (leertekst)

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 3
Vereiste kennis:
  • weten op welke manier rivieren in het Midden-Oosten zorgde voor een voedseloverschot en hoe de landbouw verder georganiseerd werd en welke gevolgen dit had.
Vaardigheden:
  • Oorzakelijke verbanden leggen

Antwoord:
De rivieren overstroomden jaarlijks waardoor een vruchtbare sliblaag. Om hiervan optimaal gebruik te maken, was een irrigatiesysteem nodig dat van bovenaf georganiseerd werd (2p). De overvloedige oogsten maakten toezicht door ambtenaren ook mogelijk, omdat niet langer iedereen boer hoefde te zijn (2p)

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 4
Vereiste kennis:
  • Weten wat staatsvorming betekent en kenmerken kunnen noemen / kenmerken weten van het koningschap in Egypte
Vereiste vaardigheden:
  • Tekstinzicht / verbanden leggen / toepassen kennis
Antwoord:
a. De wetten zijn een voorbeeld van staatvorming, omdat deze wetten in het hele rijk golden (eenheid in rechtspraak) / de koning de wetten vaststelde (centraal bestuur). (2p)
b. Godsdienst en politiek waren nauw verweven. Dat blijk uit de bron, omdat Hammoerabi de wil van de goden uitvoerde.
c. Het verschil is dat, in tegenstelling tot in Egypte, in Soemerië de koning geen god was, wat blijkt uit de bron omdat dat er alleen sprak is van een 'verheven prins'. (2p)



Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 5
Vereiste kennis:
  • Weten hoe handel en steden in Egypte georganiseerd waren.
Vereiste vaardigheid:
  • Oorzakelijk verband leggen

Antwoord:
Op het gebied van handel was er weinig ruimte voor eigen initiatief. Organisaties waren in handen van de staat.

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 6
Vereiste kennis:
  • Weten wat de Atheense democratie inhield
  • Weten hoe Griekse filosofen dachten over democratie
Vereiste vaardigheden:
  • Tekstinzicht
Antwoord:
a. Isocrates beschrijft dat een kleine groep van rijken het dagelijks bestuur in handen heeft, maar dat deze groep gecontroleerd wordt door het volk dat soeverein is. (2p)
b. Plato meent dat een democratisch bestuur niet het beste bestuur is (omdat het volk zich makkelijk laat beïnvloeden), zoals Isocrates bepleit. Plato zal zich dus niet kunnen vinden in visie van Isocrates. (2p)


Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 7
Vereiste kennis:
  • Weten wat het patroon-client systeem inhield tijdens de Romeinse Republiek.
  • Weten wat wordt bedoeld met nobiles en plebejers
Vereiste vaardigheden:
  • Patronagesysteem herkennen en beschrijven uit een bron
  • Tekstinzicht
Antwoord:
a. Marius verwerft macht door gebruik te maken van een ‘bevriend’ politicus, tot wiens patronage zijn familie altijd heeft behoort. (2p)
b. Marius vergroot zijn macht door soms steun te geven aan de nobiles  als hij de maïswet tegenhoudt, en soms steun aan de plebejers als hij de macht van de aristocratie wil beperken. Op die manier staat hij tussen beide groepen in. (2p)

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 8
Vereiste kennis:
  • Kennis hebben van de Grieks-Romeinse vormentaal
  • Weten wat romanisering inhield en herkennen in bron
  • Weten hoe de romeinse cultuur door verovering  zich heeft verspreid over een deel van de wereld
Vaardigheden:
  • Verbanden leggen tussen de bron en de Grieks-Romeinse vormentaal / romanisering / culturele eenwording
Antwoord:
a. kenmerkend is voor de Grieks-Romeinse vormentaal (bijvoorbeeld de zuilen) (2p)
b. overnemen van Romeinse cultuur: dat Bataven zich kleedden als Romeinen / dat Bataven hun paarden op Romeinse wijze uitrustten. Zorgt voor culturele eenwording.

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 9
Vereiste kennis:
  • Verschillende kenmerken weten tussen het jodendom en christendom
Vereiste vaardigheden:
  • Inzicht: geleerde kennis herkennen in de bron en deze beschrijven.

Antwoord: 
In de bron wordt duidelijk dat voor christenen naastenliefde de belangrijkste wet van God is, terwijl het voor de joden van belang is om je aan de wetten (van Mozes) te houden. (2p)

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 10
Vereiste kennis:
  • Kennis hebben van de Grieks-Romeinse vormentaal
  • Weten hoe de romeinse cultuur door verovering zich heeft verspreid over een deel van de wereld
Vaardigheden:
  • Verbanden leggen tussen de bron en de Grieks-Romeinse
  • vormentaal / verspreiding Grieks-Romeinse cultuur / culturele eenwording
Antwoord:
1 Deze bron past bij de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur, omdat theater / bouw met zuilen / het halfronde theater met halfronde arena kenmerkend is voor de Grieks-Romeinse kunst en architectuur.
2 Groei Romeins imperium: Dit komt in de bron naar voren, omdat het theater gebouwd is in het veroverd Midden-Oosten 

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 11
Vereiste kennis:
  • Weten wat wordt bedoeld met de traditionele en hernieuwde visie over de val van het Romeinse Rijk en de verschillen kunnen benoemen
Vereiste vaardigheden
  • Toepassen geleerde kennis 

Antwoord:
Bij hernieuwde visie ligt er meer nadruk op interne zwaktes van het rijk: politieke instabiliteit leidde tot problemen wat betreft militaire verdediging (2). Het was dus geen directe val van het rijk maar een geleidelijke (langzame) 'ontwikkeling' van een centraal geregeerd rijk, naar een gebied met verschillende machtscentra (los-vast groepen rond een leider)! (2)

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 12
Vereiste kennis:
  • oorzaken reproduceren voor het succes van het christendom.
Vereiste vaardigheid:
  • geen / puur reproductie
Antwoord:
• goede organisatie christelijke kerk door het bekeren van mensen en verdelen van hiërarchische functies
• eenheid en uniformiteit binnen hun leer nastreven met kerkvergaderingen / concilies
• De Romeinen lieten christenen op gruwelijke manieren vermoorden als ze romeinse goden niet aanbaden. Die christenen werden gezien als 'martelaren' en als heilige. Deze verhalen bevorderden saamhorigheid en kracht!
• 4e eeuw: staatsgodsdienst

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 13
Vereiste kennis:
  • kennis hebben van de economische en bestuurlijke verandering in Europa door de val van het Romeinse Rijk in de vroege Middeleeuwen
Vereiste vaardigheden:
  • geen / puur reproductie van geleerde stof
Antwoord: 

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 14

Slide 14 - Tekstslide