In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen.
Onderdelen in deze les
Wat is een verpleeghuis?
A
woning voor ouderen
B
Woning voor jongeren
C
Een instelling voor onzelfstandige ouderen
D
een instelling voor demente ouderen.
Slide 1 - Quizvraag
Wat is een nonprofitorganisatie?
A
Een hotel
B
volleybalvereniging
C
Een cafetaria
D
een winkel
Slide 2 - Quizvraag
Wat zijn woonbegeleiders?
A
mensen die op woningen passen
B
mensen die gehandicapten begeleiden bij dagelijkse zaken
C
mensen die activiteiten verzinnen voor gehandicapten
D
mensen die de woningen van gehandicapten schoonmaken
Slide 3 - Quizvraag
Wat is staar?
A
huidziekte
B
Oogziekte die veel bij ouderen voorkomt
C
oogziekte die veel bij jongeren voorkomt
D
een ziekte aan je organen
Slide 4 - Quizvraag
een bezoek aan de huisarts is
A
Intra-murale zorg
B
extra murale zorg
C
semi-murale zorg
D
ambulante zorg
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een centrale voorziening in een verpleeghuis of verzorgingshuis?
A
De minisupermarkt in het huis
B
De postbode die post komt bezorgen
C
De slagerij in dezelfde straat
D
Voedingsassistente die de maaltijden rondbrengt.
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent verstandelijk beperkt?
A
geestelijk beperkt
B
lichamelijk beperkt
C
lichamelijk en geestelijk beperkt
D
sociaal beperkt
Slide 7 - Quizvraag
In het zorgdossier staan onder andere sociale factoren genoemd. Welke van onderstaande factoren horen bij sociale factoren?
A
familie
B
kleding
C
financiën
D
eten
Slide 8 - Quizvraag
In een zorgwoning wordt een zorgdossier voor de cliënten bijgehouden. Waarom is dat belangrijk?
A
Je weet welke zorgen de cliënt heeft.
B
Je weet welke zorg de cliënt nodig heeft.
C
Je weet welke zorg de cliënt nodig heeft.
D
Je weet voor wie een cliënt zorgt.
Slide 9 - Quizvraag
Welk spel is een motorisch spel?
A
Kaarten
B
Monopoly
C
Sjoelen
D
Zeeslag
Slide 10 - Quizvraag
Je moet een zorgdossier lezen over het gebruik van medicijnen van een cliënt. Wat moet je weten over de medicijnen?
A
Wanneer moeten de medicijnen worden ingenomen?
B
Mag de cliënt de medicijnen weggeven?
C
Hoe zien de medicijnen eruit?
D
Mag de cliënt de medicijnen weggooien?
Slide 11 - Quizvraag
Welke van de onderstaande factoren zijn lichamelijke factoren?
A
bezoek krijgen
B
reuma hebben
C
geen vrienden hebben
D
werken met collega's
Slide 12 - Quizvraag
De kamer van meneer Roorda is ruwschoon gemaakt. Wat betekent dit?
A
De kamer is van onder tot boven heel schoon.
B
De kamer is bacterievrij schoongemaakt.
C
De kamer hoeft niet schoon te worden gemaakt.
D
De kamer kan schoner, maar dit is niet nodig.
Slide 13 - Quizvraag
De kamer van meneer Roorda moet ruwschoon worden gemaakt. Welke werkzaamheden horen daarbij?
A
vloer dweilen
B
spinrag verwijderen
C
ramen zemen
D
boekenkast schoonmaken
Slide 14 - Quizvraag
Wat moet je doen als je denkt dat iemand een beroerte heeft?
A
122 bellen
B
911 bellen
C
221 bellen
D
112 bellen
Slide 15 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor beroerte? er zijn 2 goed.
A
hersenbloeding en
herseninfarct
B
hersenkwab en
hersenschudding
C
hersenaanval en
hersenkraker
D
hersenpijn en hersenbloeding
Slide 16 - Quizvraag
Je levensstijl bepaalt of jij een hoog risico loopt om hart- en vaatziekten te krijgen. Ook je eetgedrag hoort hierbij.Welke eetgewoonten verhogen het risico op hart- en vaatziekten?
A
veel groenten eten
B
veel dierlijke vetten eten
C
veel groenten eten
D
veel fruit eten
Slide 17 - Quizvraag
Voor meneer Jansen is het belangrijk dat hij bewegingsspelletjes doet. Welke van onderstaande spellen is een bewegingsspel?
A
bal gooien
B
voorlezen
C
bingo
D
kaarten bij de kaartclub
Slide 18 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor diabetes?
A
suikerkwaal
B
suikerpijn
C
suikerfeest
D
suikerziekte
Slide 19 - Quizvraag
Voor een diabetespatiënt zijn een aantal dingen belangrijk. Welke zijn dat?
A
roken
schone omgeving
voldoende bewegen
B
medicijnen gebruiken
regelmatig eten
dansen
C
regelmatig eten
medicijngebruik
bloedsuikerspiegel op pijl houden
D
eten
iedereen vertelen dat je diabetes hebt
zitten
Slide 20 - Quizvraag
Zonnebrandproducten gebruik je niet voor niets. Tegen wat beschermen zonnebrandproducten de huid?
A
eten
B
puistjes
C
roken
D
verbranden
Slide 21 - Quizvraag
Als je in de zon ligt of buiten bent in de zon, krijg je UV-straling op je huid. Onder invloed van UV-straling maakt je huid ook een vitamine aan. Welke vitamine is dit?
A
vitamine A
B
vitamine B
C
vitamine C
D
vitamine D
Slide 22 - Quizvraag
Meneer Vermeulen is doof. Wat voor soort handicap heeft hij?
A
Auditieve handicap
B
Geestelijke handicap
C
Motorische handicap
D
Visuele handicap
Slide 23 - Quizvraag
Je moet met mevrouw Hagenbeek een adviesgesprek voeren over haar beweging. Ze moet meer bewegen in verband met haar diabetes.Welk moment van de dag is daarvoor geschikt?
A
nu
B
als jullie samen aan het wandelen zijn
C
nooit
D
na het eten
Slide 24 - Quizvraag
Wat is dementie?
A
aantasting van de hersenen
B
aantasting van de longen
C
aantasting van de lever
D
aantasting van het hart
Slide 25 - Quizvraag
Je moet mevrouw Sabas helpen bij het aantrekken van een blouse. Waar begin je mee?
A
met de mouw die het verst bij je vandaan is
B
de knoopjes dichtdoen
C
met de mouw die het dichtst bij je is
D
de kraag omvouwen
Slide 26 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor CVA
A
Beroerte
B
Hartinfarct
C
Longontsteking
D
Ziekte van Parkinson
Slide 27 - Quizvraag
Wat is een kenmerk van de ziekte van Alzheimer?
A
Pijnlijke gewrichten
B
Ademhalingsproblemen
C
Stemmingswisselingen
D
Botontkalking
Slide 28 - Quizvraag
Je moet een informatiebrief op de computer schrijven. Welk programma gebruik je?
A
Excel
B
windows
C
Photoschop
D
Word
Slide 29 - Quizvraag
Welk vlees mogen islamieten NIET eten?
A
Hertenvlees
B
Rundvlees
C
Kamelenvlees
D
Varkensvlees
Slide 30 - Quizvraag
Wat betekent ADL?
A
Algemene dagelijkse levensinrichtingen
B
algemene dagelijkse levensbehoefte
C
Algehele dagelijkse levensverrichtingen
D
Algemene dagelijkse levensverrichtingen
Slide 31 - Quizvraag
Wat gebeurd er als je incontinent bent?
A
Je moet overgeven
B
Je verliest urine en/of ontlasting
C
Je komt niet van dit continent ( Europa)
D
Je hebt een eetprobleem
Slide 32 - Quizvraag
Waarvoor dient vitamine C?
A
Goed voor hart en bloedvaten
B
Goed voor de botten
C
Verhoogt de weerstand
D
Verlaagt de bloeddruk
Slide 33 - Quizvraag
Iedere avond gaat Babette naar haar oma om haar te helpen met wassen en uitkleden. Welke zorg geeft Babette haar?
A
Helpende zorg
B
Professionele zorg
C
Mantelzorg
D
Zelfzorg
Slide 34 - Quizvraag
Welke ziekte is somatisch?
A
DE ziekte van alzheimer
B
Diabetes
C
Depressie
D
Dementie
Slide 35 - Quizvraag
Meneer de Wit is altijd mnetjes tijdens het eten in de eetzaal. Nu laat hij steeds harde winden . Hoe zou dit kunnen denk je?
A
Hij heeft last van opvliegers
B
Hij is incontinent aan het worden
C
Hij heeft last van decorumverlies
D
Hij heeft last van CANS
Slide 36 - Quizvraag
Je moet een gerecht gaan garneren. Welk voedingsmiddel is daarvoor geschikt?
A
Boerenkool
B
Spruitjes
C
Witte kool
D
Komkommer
Slide 37 - Quizvraag
Wat betekent het dat een medicijn bijwerkingen heeft?
A
Het medicijn is niet voor iedereen geschikt
B
Het medicijn kan een ongewenste reactie geven in je lichaam
C
Het medicijn mag je niet gebruiken als je auto rijdt
D
Het medicijn lost het probleem van de ziekte niet op.
Slide 38 - Quizvraag
Welk spelletje is geschikt om het geheugen te trainen?
A
jeu de boules
B
mens erger je niet
C
menory
D
Bingo
Slide 39 - Quizvraag
Welk schoonmaakmiddel moet je kiezen als je milieuvriendelijk moet schoonmaken?
A
Chloor
B
Allesreiniger
C
Afwasmiddel
D
Groene zeep
Slide 40 - Quizvraag
Wie werken er in de thuiszorg
A
helpende, verzorgende, verpleegkundigen en kraamverzorgsters