Los en aan elkaar schrijven
In het Nederlands schrijf je twee of meer woorden aan elkaar als ze één begrip vormen. Dit doe je bijvoorbeeld bij:
samenstellingen die bestaan uit twee of meer zelfstandige naamwoorden.
Bijvoorbeeld: kassabon, bibliotheekpas, motorbootverzekering.
werkwoorden die beginnen met voorzetsels, zoals: na, op, over, uit.
Bijvoorbeeld:
– Ik heb de hond uitgelaten. Wij gaan de hond uitlaten.
woorden met er-, daar-, hier- en waar- plus een voorzetsel.
Bijvoorbeeld: erin, daarachter, hierbij, waarover.