Klare taal les 26 - Trappen van vergelijking

Klare taal les 26 - Trappen van vergelijking
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Klare taal les 26 - Trappen van vergelijking

Slide 1 - Tekstslide

Groep 1

Hlib
Hazem
Nour
Roni
Meti
Essa
Groep 2
Andrei
Ermyas
Anisa
Hamed
Mohammad Abbas
Mohammad Hammami
Mia
Darii

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Voor groep 1 ga ik uitleg geven over trappen van vergelijking.
Groep 2 gaat zelfstandig aan het werk met les 13 en les 14.

Eerst wil ik van groep 2 weten, wat hebben we vorige keer gedaan?

Slide 3 - Tekstslide

De vorige keer...
Ging het over bijvoeglijk naamwoorden. 
Wie weet nog wat dat zijn?

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoorden
Het zijn woorden die vertellen hoe iets is.
  • De rozen zijn mooi
  • De lucht is blauw
  • De tafel is groot
  • De jongen is lief

Wat zijn hier de bijvoeglijk naamwoorden?

Slide 5 - Tekstslide

Regels
  • Na een korte klinker (a, e, o, u, i of y) gevolgd door een medeklinker, wordt de medeklinker verdubbeld. --> dun - dunne

  • Bij een lange klinker (aa, ee, ie, oo, ui, oo etc) gevolgd door een medeklinker, gaat er één klinker weg. --> geel - gele

  • Bij een woord op -f wordt dit een -v. Bij een woord op -s wordt dit een -z.  

Slide 6 - Tekstslide

Regels
  • Na een korte klinker (a, e, o, u, i of y) gevolgd door een medeklinker, wordt de medeklinker verdubbeld. --> dun - dunne

  • Bij een lange klinker (aa, ee, ie, oo, ui, oo etc) gevolgd door een medeklinker, gaat er één klinker weg. --> geel - gele

  • Bij een woord op -f wordt dit een -v. Bij een woord op -s wordt dit een -z.  

Slide 7 - Tekstslide

Wat nu?
Groep 2 gaat zelfstandig aan het werk. Je maakt de opdrachten van les 13 en 14.
Les 13 gaat over vraagwoorden.
Les 14 gaat over het werkwoord hebben.

Slide 8 - Tekstslide

Les 26 - Trappen van vergelijking

Slide 9 - Tekstslide

Wat betekent: trappen van vergelijking?

Slide 10 - Open vraag

Trappen van vergelijking
Met trappen van vergelijking kun je dingen vergelijken, dat doe je met woorden zoals:
Klein - kleiner - kleinst

Slide 11 - Tekstslide

Bedenk zelf nog eens een trap van vergelijking.

Slide 12 - Open vraag

De trappen
We hebben dus drie trappen bij de trappen van vergelijking. 

Trap 1 - de stellende trap --> mooi, stom, rood, leuk
Trap 2 - de vergrotende trap --> mooier, stommer, roder, leuker
Trap 3 - de overtreffende trap --> mooist, stomst, roodst, leukst

Slide 13 - Tekstslide

Regels
We maken deze vormen altijd met het bijvoeglijk naanmwoord.

Regels:
Bij de tweede trap komt er -er achter het bijvoeglijk naamwoord met vaak het woordje 'dan' erachter. 
Voorbeeld: groot --> groter dan
leuk --> leuker dan

Slide 14 - Tekstslide

Regels
Bij de derde trap komt 'het' voor het bijvoeglijk naamwoord en    -st achter het bijvoeglijk naamwoord. 
Voorbeeld: mooi - mooier dan - het mooist
Vies - viezer dan - het viest 
Vet - vetter dan - het vetst

Slide 15 - Tekstslide

Regels
Bij een woord dat op een -r eindigt, komt er bij de tweede trap    -der achter.
Voorbeeld: ver - verder - het verst
duur - duurder - het duurst

Slide 16 - Tekstslide

Onregelmatige trappen
Deze trappen zijn onregelmatig, dus anders dan de anderen. Deze moet je onthouden. 

Goed - beter dan - het best
Veel - meer dan - het meest
Weinig - minder dan - het minst 
Graag - liever dan - het liefst

Slide 17 - Tekstslide

Deze berg is ... (hoog) dan die andere.

Slide 18 - Open vraag

Welke zin is goed?
A
Dit huis is mooier als dat huis.
B
Dit huis is mooier dan dat huis.
C
Dit huis is de mooier dan dat huis.

Slide 19 - Quizvraag

Maak de drie trappen van het volgende woord:
druk

Slide 20 - Open vraag

Wat is de overtreffende trap van 'snel'?
A
sneller
B
snelst
C
snelste

Slide 21 - Quizvraag

Wat nu?
Je maakt de opdrachten van les 26. 
Klaar? Ga zelfstandig op de laptop verder aan het werk. 

Als iedereen klaar is kunnen we het nakijken.

Slide 22 - Tekstslide