Woordenschat - H4 rijmende uitdrukkingen

H4 woordenschat - blz. 114
Rijmende uitdrukkingen
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H4 woordenschat - blz. 114
Rijmende uitdrukkingen

Slide 1 - Tekstslide

Doel
- rijmende uitdrukkingen       herkennen en aanvullen

- beginrijm (alliteratie) en eindrijm herkennen

Slide 2 - Tekstslide

Welke uitdrukking zie je? 
Waarom gebruiken we zo'n (rijmende) uitdrukking? 

Slide 3 - Tekstslide

Rijmende uitdrukkingen
Ik erger me (groen) ... aan mijn zus
... (bezakt) gingen we een week op vakantie

Wie goed doet, goed ...
Wie niet waagt, wie niet ...

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn rijmende uitdrukkingen?
Een vorm van spreekwoorden/uitdrukkingen.

Kenmerk: deze woorden rijmen:
  • Beginrijm/alliteratie (voor dag en dauw).
  • Eindrijm (met hand en tand verdedigen).



Slide 5 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Maak opdracht 1 en 2 op blz. 114 en 115.

Over 7 minuten bespreken we de opdrachten klassikaal.

Klaar? Maak dan opdracht 4 op blz. 117 en daarna opdracht 3. Dit wordt tevens huiswerk. Voor opdracht 3 moet je eerst een tekst lezen. Als je een woord niet kent, raadpleeg dan de woordraadstrategieën die je vorig jaar hebt geleerd.
timer
7:00

Slide 6 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1 - blz. 114
1a. handel en wandel
b. willens en wetens 
c. op stel en sprong 
d. reilen en zeilen 
e. de lusten en de lasten 
f. wijd en zijd

Slide 7 - Tekstslide

Vervolg antwoorden opdracht 1 - blz. 114
2a. handel en wandel: achtergronden; handelingen en gedrag
b. willens en wetens: opzettelijk en bewust 
c. op stel en sprong: meteen; onmiddellijk 
d. reilen en zeilen: alles wat gebeurt 
e. de lusten en de lasten: de leuke en de minder leuke dingen 
f. wijd en zijd: overal 

Slide 8 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 2 - blz. 115
1a. (tegen) heug en meug
b. (met) huid en haar
c. (door) schade en schande
d. (in) kannen en kruiken
e. groen en geel
f. kind noch kraai
g. Bepakt en bezakt
h. hoog en droog 

Slide 9 - Tekstslide

Vervolg antwoorden opdracht 2 - blz. 115
2a. tegen heug en meug: met grote tegenzin
b. met huid en haar: volledig
c. door schade en schande: door veel tegenslagen
d. in kannen en kruiken: klaar
e. groen en geel: heel erg
f. kind noch kraai: helemaal niemand 
g. Bepakt en bezakt: met (veel) bagage
h. hoog en droog: veilig en wel

Slide 10 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 4 - blz. 117
1. ding                                                                        6. goed
2. wel                                                                         7. tussen
3. heen                                                                      8. ontmoet
4. fris                                                                         9. weerd
5. vreest                                                                  10. wint




10 wint

Slide 11 - Tekstslide

Vervolg antwoorden opdracht 4 - blz. 117
1. Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding.
a. Alleen mooie kleren maken een mens niet mooi.

2. Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel.
e. De waarheid komt altijd aan het licht.

3. Als twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen.
c. Als twee mensen ruzie maken om iets, krijgt een ander meestal het voordeel.



10 wint

Slide 12 - Tekstslide

Vervolg antwoorden opdracht 4 - blz. 117
4. Bezoek en vis blijven drie dagen fris.
f. Een gast moet niet te lang blijven.

5. Een mens lijdt dikwijls het meest door het lijden dat hij vreest.
d. De angst voor iets is meestal erger dan de gebeurtenis zelf. 

6. Haastige spoed is zelden goed.
b. Als je te snel werkt, maak je fouten.




10 wint

Slide 13 - Tekstslide

Vervolg antwoorden opdracht 4 - blz. 117
7. Twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen.
g. Een gemengd huwelijk gaat bijna nooit goed.

8. Wie goed doet, goed ontmoet.
h. Goede daden worden altijd beloond.






Slide 14 - Tekstslide

Vervolg antwoorden opdracht 4 - blz. 117
9. Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd.
i. Je moet blij zijn met iets kleins.

10. Wie niet waagt, die niet wint.
i. Zonder proberen kom je niet vooruit.







Slide 15 - Tekstslide

Vraag 3: Wat doe je als je een woord in een tekst niet kent?

Gebruik woordraad strategieën:
  • een synoniem
  • zoek een definitie of een omschrijving
  • zoek naar bekende woorddelen en voorbeelden


Slide 16 - Tekstslide

Synoniemen
Een synoniem ander woord met dezelfde betekenis.
Vb. auteur = schrijver, dominant = overheersend



Slide 17 - Tekstslide

Zoek een omschrijving

Onbekend woord? Zoek in de tekst naar een omschrijving.

voorbeeld:
Het debat over het nieuwe skatepark vond gisteren plaats. Zowel tegen- als voorstanders kwamen in het gesprek aan het woord.

Slide 18 - Tekstslide

Zoek een omschrijving

Onbekend woord? Zoek in de tekst naar een omschrijving.

voorbeeld:
Het debat over het nieuwe skatepark vond gisteren plaats. Zowel tegen- als voorstanders kwamen in het gesprek aan het woord.

Slide 19 - Tekstslide

Zoek een definitie

Onbekend woord? Zoek in de tekst naar een heel nauwkeurige omschrijving.

voorbeeld: Er zijn boeken die bij vrijwel iedereen in de smaak vallen. Ze behoren tot de canon: een lijst met 'boeken die je gelezen moet hebben'. 

Slide 20 - Tekstslide

Zoek een definitie

Onbekend woord? Zoek in de tekst naar een heel nauwkeurige omschrijving.

voorbeeld: Er zijn boeken die bij vrijwel iedereen in de smaak vallen. Ze behoren tot de canon: een lijst met 'boeken die je gelezen moet hebben'. 

Slide 21 - Tekstslide

Antwoord opdracht 3 blz. 115

1/2 1. onderscheid: verschil
2. emigreerde: verhuisde
4. goudmijn: iets wat voordeel oplevert
5. potentiële: mogelijke
7. tot dusver: tot die tijd
8. bleef uit: liet op zich wachten
11. monopolie: alleenrecht
13. stond symbool voor: was een teken van

Slide 22 - Tekstslide

Vervolg antwoord opdracht 3 blz. 115

14. logo: beeldmerk; beeld en/of tekst waaraan je een merk, bedrijf enz. herkent
15. trend: mode
16. geïntroduceerd: op de markt gebracht
17. won terrein: had succes
20. postuur: figuur
22. formele: officiële; plechtige
23. twisten: ruziën
24. als gegoten zit: goed past

Slide 23 - Tekstslide

Vervolg antwoord opdracht 3 blz. 115

3. 3. toentertijd: toen
6. denim: ijzersterk katoen
9. patent: monopolie (alleenrecht) op de productie van iets
10. klinknageltjes: kleine spijkertjes
12. opbrengen: betalen
18. hippies: modern denkende mensen
19. decoraties: versieringen
21. comfortabel: prettig


Slide 24 - Tekstslide

Vervolg antwoord opdracht 3 blz. 115

4. Alle drie figuurlijk gebruikt.
eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
- goudmijn (al. 2) – letterlijk is het een plaats waar goud gedolven wordt; hier: iets wat voordeel oplevert.
- won terrein (al. 6) – letterlijk betekent dit: kreeg na een wedstrijd een stuk grond; hier: had succes. 
- als gegoten (al. 8) – letterlijk betekent dit: alsof er met een vloeistof een vorm aan gegeven is; hier: goed past. 



Slide 25 - Tekstslide

Vervolg antwoord opdracht 3 blz. 115

5. Jan en alleman (al 1) 
gouwe ouwe (al 4) 
hoteldebotel (al 5) 
6. lieten links liggen (al 2) 
was de kogel door de kerk (al 3) 



Slide 26 - Tekstslide

Vervolg antwoord opdracht 3 blz. 115

7. eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
- Jan en alleman (al 1): iedereen
- lieten links liggen (al 2): schonken er geen aandacht aan
- was de kogel door de kerk (al 3): namen ze een beslissing
- gouwe ouwe (al 4): succes van vroeger (komt van goud en oud)
- hoteldebotel (al 5): dol, stapelgek 




Slide 27 - Tekstslide

Je kunt nu 
- rijmende uitdrukkingen       herkennen en aanvullen.

- beginrijm (alliteratie) en eindrijm herkennen en zelf maken.

Slide 28 - Tekstslide