Overhoor les

BONJOUR - 1v
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

BONJOUR - 1v

Slide 1 - Tekstslide

Les devoirs
 - Faire: exercice 1,2,3, Chapitre 5. 
Vooruitwerken? exercice 4,6 et 7.
- Apprendre:  A FN-NF, dus beide kanten. Chapitre 5. 

Slide 2 - Tekstslide

Aujourd'hui
                         1. Finir ce chapitre en corigeant les exercices

2. Interroger chapitre 1,2,3

Doel: aan het einde van deze les heb ik de vocabulaire,zinnen en de grammatica van chapitre 3 herhaald.
> Ik heb kennis over mijn leerproces

Slide 3 - Tekstslide

Le vocabulaire
timer
25:00

Slide 4 - Tekstslide

Vertaal "de leraar/de lerares"
A
le prof
B
la prof

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal "je suis"
A
ik ben
B
ik neem
C
jij bent
D
jij spreekt

Slide 6 - Quizvraag

Maak de zin af: midi
A
12 uur 's middags
B
de avond
C
de middag
D
12 uur 's nachts

Slide 7 - Quizvraag

Vertaal "je suis en vacances"
A
ik ben thuis
B
ik ben op vakantie
C
ik was op vakantie

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal "douze"
A
2
B
30
C
12
D
50

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal "célèbre" (Astuce: pense à l'anglais:)
A
belangrijk
B
ckv
C
beroemd
D
schoolvak

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal "la mère, la mer"
A
de zee,de moeder
B
de moeder,de zee

Slide 11 - Quizvraag

Welke 2 woorden hebben een positieve betekenis?
A
sympa
B
terrible
C
détester
D
enthousiaste

Slide 12 - Quizvraag

Welke 2 woorden hebben een positieve betekenis?
A
sympa
B
terrible
C
détester
D
enthousiaste

Slide 13 - Quizvraag

Traduit: Ik zit in de eerste.

Slide 14 - Open vraag

Geef antwoord op de vraag: "Ton prof est-il sympa? (Gebruik delen van de vraag om te antwoorden).

Slide 15 - Open vraag

Vertel aan je Franse vriendin waar je woont en wat je lievelingsvak is.

Slide 16 - Open vraag

Grammaire

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide


Je .... quelqu'un de gentil.
A
es
B
est
C
suis
D
sommes

Slide 19 - Quizvraag

La plage à Miami .... super!
A
sommes
B
sont
C
es
D
est

Slide 20 - Quizvraag

C' ... belle.
A
sont
B
suis
C
es
D
est

Slide 21 - Quizvraag

suis
es
est
sommes
êtes
sont
Je
Tu
Elle
Nous
Vous
Ils

Slide 22 - Sleepvraag

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Slide 23 - Tekstslide

Men heeft



Zij zijn
A
j'ai
B
on a
C
ils ont
D
vous avez

Slide 24 - Quizvraag

mijn kaartje
A
ma billet
B
mes billets
C
mon billet
D
tes billets

Slide 25 - Quizvraag

jouw mobiele telefoon
A
ton portable
B
tes portables
C
ta portable
D
ton portables

Slide 26 - Quizvraag

zijn moeder
A
ses mères
B
son père
C
son mère
D
sa mère

Slide 27 - Quizvraag

haar broer
A
ses frères
B
son frère
C
notre frère
D
leur frère

Slide 28 - Quizvraag

mijn vriendin
A
ma amie
B
mon amie
C
mes amies
D
mes amis

Slide 29 - Quizvraag

livres
sac à dos
trousse
mon
mes 
ta

Slide 30 - Sleepvraag

Combineer met "baguette"
A
leurs
B
ta
C
ton
D
vos

Slide 31 - Quizvraag

AVOIR

Slide 32 - Tekstslide

Het werkwoord avoir
avoir = ...?

Slide 33 - Tekstslide

Men heeft



Zij zijn
A
j'ai
B
on a
C
ils ont
D
vous avez

Slide 34 - Quizvraag

ils (avoir)
A
ont
B
avoir
C
sont
D
a

Slide 35 - Quizvraag

Tu ________ (avoir)

Slide 36 - Open vraag

Monsieur, vous (avoir)

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Tekstslide

Vertaal 31 en 44

Slide 39 - Woordweb

Il est dix heures et quart.
A
Het is 10 uur.
B
Het is 10 over 10.
C
Het is kwart over 10.
D
Het is kwart voor 10.

Slide 40 - Quizvraag

Het is half negen.

Il est....
A
neuf heures.
B
neuf heures et demie.
C
huit heures et quart.
D
huit heures et demie.

Slide 41 - Quizvraag

Comment ça va?

Quel âge as-tu?

Qui est-ce?

Tu es d'où?

Qu'est-ce que c'est?

Qu'est-ce que tu aimes? (quel sport)

Tu aimes la musique?

Slide 42 - Tekstslide

présence
ça va bien?

Slide 43 - Tekstslide