In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Toets Hoofdstuk 5
Kracht en beweging
Versie C
Slide 1 - Tekstslide
Een trein trekt op vanuit stilstand. Na 4 seconden heeft de trein een snelheid van 19,5 m/s. De versnelling van de trein is.......
A
19,5 m/s^2
B
4,9 m/s^2
C
19,5 m/s
D
78 m/s^2
Slide 2 - Quizvraag
Sleep de juiste vakken bij elkaar.
60 km/h
0,94 m/s
22,2 s
170 km
13,3 min
45 km
45 min
4,5 km
80 min
200 m
9 m/s
2 uur
85 km/h
20 km
90 km/h
Slide 3 - Sleepvraag
Een fietser rijdt weg van het schoolplein.
Zijn versnelling is 4 . Wat betekent dit?
s2m
A
Zijn snelheid is 4 meter per seconde als hij wegrijdt
B
Zijn snelheid blijft constant
namelijk 4 m/s
C
Zijn snelheid neemt elke seconde toe met 4 meter per seconde
D
Als hij vanuit stilstand wegrijdt is zijn snelheid uiteindelijk
4 meter per seconde
Slide 4 - Quizvraag
Hiernaast zie je een diagram. Om wat voor diagram gaat het?
A
Een versnelling,tijd-diagram
B
Een snelheid,tijd-diagram
C
Een afstand,tijd-diagram
D
Een versneld diagram
Slide 5 - Quizvraag
Je ziet het snelheid,tijd-diagram van een versnelde beweging. Bereken de afstand die in totaal is afgelegd tijdens het versnellen. Deze is:
A
200 m/s
B
100 m/s
C
200 m
D
100 m
Slide 6 - Quizvraag
Een straaljager versnelt op de startbaan van 0 naar 360 km/h in 6 seconden. Bereken de versnelling.
Slide 7 - Open vraag
Je ziet hiernaast het (x,t)-diagram van een sprinter. Hoe beweegt de sprinter in deel A, B en C?
A
In A eenparig, in B versneld en in C vertraagd.
B
In A vertraagd, in B eenparig en in C versneld
C
In A eenparig, in B versneld en in C eenparig
D
In A versneld, in B eenparig en in C vertraagd.
Slide 8 - Quizvraag
Een wielrenner fietst met een snelheid van 8 m/s. Hij wil graag op kop gaan rijden. In 2 seconden tijd versnelt hij tot 13 m/s. Bereken zijn versnelling.
Slide 9 - Open vraag
Een fietser rijdt met constante snelheid over een asfaltweg. Hij wil iemand inhalen en gaat versnellen. Geef de naam van een kracht die de beweging van de fietser nu extra zal tegenwerken?
Slide 10 - Open vraag
Een motor rijdt weg bij een stoplicht, zijn snelheid neemt toe. Welk van de onderstaande beweringen is juist?
A
De kracht in de rijrichting is even groot als de krachten tegen de rijrichting in.
B
De kracht in de rijrichting neemt af, de kracht tegen de rijrichting in neemt toe.
C
De kracht in de rijrichting neemt toe, de krachten tegen de rijrichting in nemen af.
D
De kracht in de rijrichting is groter dan de krachten tegen de
rijrichting in.
Slide 11 - Quizvraag
Een lift hangt aan een kabel. De kabel oefent spankracht uit op de lift. Ook werkt de zwaartekracht op de lift. Sleep de juiste bewering in het juiste vak.
zwaartekracht is
groter dan
spankracht
spankracht is groter dan de zwaartekracht
zwaartekracht is
gelijk aan
spankracht
Een lift beweegt omlaag, de snelheid neemt toe.
Een lift beweegt omhoog, de snelheid blijft gelijk.
Een lift beweegt omlaag, de snelheid neemt af.
Slide 12 - Sleepvraag
In welk van onderstaande situaties is er sprake van "traagheid" zoals we dat begrip in de natuurkunde gebruiken?
A
Een leerling pakt heel langzaam zijn boeken uit zijn tas.
B
Een bus trekt op waardoor de inzittenden naar achteren bewegen.
C
Een docent probeert te appen.
D
Een bus trekt heel snel op.
Slide 13 - Quizvraag
Een scooter heeft een versnelling van 3 m/s2 De scooter met berijder heeft een massa van 125 kg. Bereken de resulterende kracht op de scooter bij het versnellen.
Slide 14 - Open vraag
Als het gaspedaal wordt ingedrukt oefent de motor een kracht van 5000 N uit op de auto (m = 1550 kg). Aangezien op dat moment het totaal aan wrijvingskrachten niet meer dan 2400 N bedraagt, zal de auto gaan versnellen. Bereken de versnelling
Slide 15 - Open vraag
Een trein moet remmen om op tijd stil te staan bij een station. De massa van de trein is 350 000 kg. De trein heeft 90 s nodig om af te remmen van 180 km/h naar stilstand.
a Reken de beginsnelheid van de trein om naar m/s. b Bereken de vertraging van de trein. c Bereken de resulterende kracht op de trein.