ZH3.du1 NK PW4 Wiederholung-01

Willkommen Havo 3
Woche 10 - Stunde 1
Wiederholung
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Willkommen Havo 3
Woche 10 - Stunde 1
Wiederholung

Slide 1 - Tekstslide

Heute
Am Ende dieser Stunde ...
  • ... kan ik sterke werkwoorden met een 'a' of 'e' in de stam correct vervoegen.

Slide 2 - Tekstslide

Profielkeuzeformulier
Overzicht PW 4
Kapitel 5: Zukunft
  • Woordenlijst N-D (blz. 88)
  • Grammatica A + B (blz. 90)
  • Zinnen/ Sprachmittel (blz. 91)

Kapitel 6: In Aktion
  • Woordenlijst N-D (blz. 128)

Slide 3 - Tekstslide

Profielkeuzeformulier
Wortschatz: Wiederholung
  • verlieren
  • sich einsetzen für
  • warnen
  • sinnvoll
  • weil
  • der Diebstahl
  • der Ausweis
  • der Umweltschutz
  • das Projekt
  • das Interesse
verliezen
zich inzetten voor
waarschuwen
zinvol/ nuttig
omdat
de diefstal
het identiteitsbewijs
de milieubescherming
het project
het interesse

Slide 4 - Tekstslide

Agenda
  1. Terugblik PTO 2
  2. Profielboekjes (gestuurd via Magister)
  3. Profielkeuzeformulier invullen 
Sterke werkwoorden met een 'a' in de stam, Seite 90

Slide 5 - Tekstslide

Hij rijdt (fahren)
A
er fahrt
B
er fährt

Slide 6 - Quizvraag

wir _____ (fahren)

Slide 7 - Open vraag

du ____ (laufen)

Slide 8 - Open vraag

wir _____ (lassen)

Slide 9 - Open vraag

er _____ (laufen)

Slide 10 - Open vraag

sie ____ (raten/ meervoud)

Slide 11 - Open vraag

ich _____ (laufen)

Slide 12 - Open vraag

Agenda
  1. Terugblik PTO 2
  2. Profielboekjes (gestuurd via Magister)
  3. Profielkeuzeformulier invullen 
Sterke werkwoorden met een 'e' in de stam, Seite 90

Slide 13 - Tekstslide

Uitzonderingen: geen e/i-wisseling
branden: (brennen) es brennt
    denken: (denken) er denkt
    gaan: (gehen) er geht
    kennen: (kennen) er kennt
    noemen: (nennen) er nennt
    rennen: (rennen) er rennt
    staan: (stehen) er steht

Slide 14 - Tekstslide

Uitzonderingen (i/ie)
Je zou verwachten dat zij een ie in de stam krijgen, maar het wordt toch een i:

    geven: (geben) er gibt
    nemen: (nehmen) er nimmt
    treden/trappen: (treten) er tritt

Slide 15 - Tekstslide

du _____ (sehen)

Slide 16 - Open vraag

Sie _____ (lesen/ beleefde vorm)

Slide 17 - Open vraag

sie _____ (geben/ enkelvoud)

Slide 18 - Open vraag

du ____ (helfen)

Slide 19 - Open vraag

du ____ (essen)

Slide 20 - Open vraag

du ____ (gehen)

Slide 21 - Open vraag

Oefen zinnen
1. Was ...... (essen) du am liebsten?
2. Am liebsten ..... (essen) ich Pizza.
3. Wir ...... (helfen) ihm immer!
4. Rosi ..... (geben) Anja eine CD!
5. Ich ...... (sprechen) gerne über Politik.

Slide 22 - Tekstslide

Antworten
1) isst
2) esse
3) helfen
4) gibt
5) spreche

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Hausaufgaben
                       ***Für den Test lernen***
Kapitel 5: Zukunft
  • Woordenlijst N-D (blz. 88)
  • Grammatica A + B (blz. 90)
  • Zinnen/ Sprachmittel (blz. 91)
Kapitel 6: In Aktion
  • Woordenlijst N-D (blz. 128)

Slide 25 - Tekstslide