H6 NN 2-KGT Taalverzorging 2 Spelling Werkwoorden

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Je leert werkwoorden spellen. 

Slide 2 - Tekstslide

1 of meer werkwoorden
In elke zin staat 1 of staan meer werkwoorden. 
Gebruik voor spelling van werkwoorden het schema op blz. 231

Slide 3 - Tekstslide

voorbeeld schema werkwoordspelling

Slide 4 - Tekstslide

voorbeeld schema werkwoordspelling

Slide 5 - Tekstslide

Zo gebruik je het schema (1)
Is het werkwoord een persoonsvorm?
Gebruik hiervoor de tijdproef/vraagproef/getalproef.

JA of NEE?

Slide 6 - Tekstslide

Zo gebruik je het schema (2a)
Ja, het werkwoord een persoonsvorm!
Is het tegenwoordige tijd (tt)?
Is het verleden tijd (vt)?
JA of NEE?

Slide 7 - Tekstslide

Zo gebruik je het schema (3a)
Ja, het werkwoord tegenwoordige tijd!
Kies
ik-vorm         (bij ik)
ik-vorm + t   (bij hij/zij/het/je/jij/u)            
hele werkwoord       (bij wij/jullie/zij)

Slide 8 - Tekstslide

Zo gebruik je het schema (3b)
Nee, het werkwoord verleden tijd!
*zwakke werkwoorden: zet -te of -de achter de ik-vorm. 
Zet nog een -n erachter als het onderwerp meervoud is. 
*sterke werkwoorden: deze veranderen van klank. 
Kijk naar de vorm voor wij/jullie/zij om te weten of het woord op een -d of -t eindigt. 

Slide 9 - Tekstslide

Zo gebruik je het schema (2b)
Nee, het werkwoord een persoonsvorm!
Maak het woord langer.
Hoor je -d- dan schrijf je d
Hoor je -t-t dan schrijf je t
Schrijf het woord zo kort mogelijk op.  

Slide 10 - Tekstslide

Vraagproef:
A
je maakt van de zin een vraagzin, het onderwerp staat vooraan
B
je maakt van de zin een vraagzin, de pv staat achteraan
C
je maakt van de zin een vraagzin, de pv staat vooraan
D
je maakt van de zin een vraagzin, het gezegde staat vooraan

Slide 11 - Quizvraag

Hoe vind je de persoonsvorm?
Kies het beste antwoord.
A
vraagproef
B
vraagproef en getalproef
C
getalproef en tijdproef
D
getalproef

Slide 12 - Quizvraag

Welke van deze drie "proeven" kun je niet altijd toepassen?
A
Vraagproef
B
Tijdproef
C
Getalproef
D
Alle drie

Slide 13 - Quizvraag

– Jay wordt met de auto naar de bioscoop gebracht.
– Jay werd met de auto naar de bioscoop gebracht.

Om de persoonsvorm te vinden is hier gebruikgemaakt van de...
A
de tijdproef
B
de vraagproef

Slide 14 - Quizvraag

Waarom gebruik je de vraagproef niet altijd?
A
Als de zin al vragend is, komt de pv niet vooraan te staan.
B
Als je de zin vragend maakt, verander je de functie van de persoonsvorm.
C
Als er meer persoonsvormen in de zin staan, zoals een samengestelde zin heeft, vind je er toch maar één.

Slide 15 - Quizvraag

Welke proef werkt altijd om de persoonsvorm te vinden?
_______
A
vraagproef
B
tijdproef

Slide 16 - Quizvraag

Zo schrijf je een werkwoord:
Gebruik de ...... of ...... om te zien of het werkwoord een persoonsvorm is.
A
vraagproef- tijdproef
B
andere tijd- vraagproef
C
meervoud-enkelvoud
D
enkelvoud-tijdproef

Slide 17 - Quizvraag

Maak de zin af:

Met de vraagproef komt de persoonsvorm ...
A
vooraan in de zin te staan.
B
achteraan in de zin te staan.

Slide 18 - Quizvraag

Kun je hardnekkige vlekken met water verwijderen?


Wat is de persoonsvorm? Pas de getalsproef of vraagproef toe.
A
water
B
vlekken
C
kun
D
verwijderen

Slide 19 - Quizvraag

Met de ......proef komt de persoonsvorm vooraan in de zin te staan.
A
tijdproef
B
vraagproef

Slide 20 - Quizvraag

Welke regel gebruik je wanneer je niet weet of je een werkwoord aan het eind met een -t of een -d schrijft?
A
De tijdproef.
B
De vraagproef.
C
De verlengproef.
D
De ezelsbrugproef.

Slide 21 - Quizvraag

Maken in het lesboek
Blz. 160-161
Opdracht 1-2-3-4-5

Slide 22 - Tekstslide

Kennen/leren
- Je kunt de PV in de tt goed spellen.
- Je kunt de vt van zwakke en sterke werkwoorden goed spellen.
- Je kunt het voltooid deelwoord goed spellen. 

Slide 23 - Tekstslide

Einde les

Slide 24 - Tekstslide