Les 13 Geluidssterkte_H2C

DEZE LES
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

DEZE LES

Slide 1 - Tekstslide

DB 6.3 opdr 1 t/m 9
BESPREKEN

Slide 2 - Tekstslide

6.3 Geluidssterkte
Dmitri speelt een noot op de piano. Hij hoort een toon die langzamerhand steeds zachter wordt.
Verandert de frequentie van de geluidstrilling als de toon zachter wordt? Zo ja, hoe verandert die dan?

Vraag 3
  • steeds zachter = hoe 'hard' het geluid klinkt = amplitude
  • Dus de frequentie verandert niet.
steeds zachter = volume

Slide 3 - Tekstslide

6.3 Geluidssterkte
Dmitri speelt een noot op de piano. Hij hoort een toon die langzamerhand steeds zachter wordt.
Verandert de amplitude van de geluidstrilling als de toon zachter wordt? Zo ja, hoe verandert die dan?

Vraag 3
  • steeds zachter = hoe 'hard' het geluid klinkt = amplitude
  • Hoe zachter het geluid, hoe kleiner de amplitude
  • Dus de amplitude verandert wel.

Slide 4 - Tekstslide

6.3 Geluidssterkte
Corien slaat een stemvork aan. Daarna trekt ze de schrijfstift, die aan de stemvork bevestigd is, over een beroete glasplaat. In figuur 9 zie je drie stukjes van het geluidsspoor dat dan ontstaat.
Hoe groot is de amplitude bij A, B en C?
Vraag 4
  • A = 1 mm , de helft van 2 mm (amplitude = helft van berg/dal)
  • B = 0,7 mm, de helft van 1,4 mm 
  • C = 0,5 mm, de helft van 1 mm.

Slide 5 - Tekstslide

6.3 Geluidssterkte
Corien slaat een stemvork aan. Daarna trekt ze de schrijfstift, die aan de stemvork bevestigd is, over een beroete glasplaat. Het stukje golfspoor bij A is eerder ontstaan dan het stukje golfspoor bij B. Waaraan kun je dat zien?
Vraag 4
Als je een stemvork aanslaat, wordt het geluid steeds zachter: de amplitude neemt af. Het golfspoor met de grootste amplitude (golfspoor A) is dus het eerst ontstaan.

Slide 6 - Tekstslide

6.3 Geluidssterkte

Slide 7 - Tekstslide

AFSLUITING

Slide 8 - Tekstslide

6.3 Geluidssterkte
Veel muziekinstrumenten gebruiken een trillende snaar als geluidsbron. Zo’n trillende snaar geeft een heel zacht geluid dat je bijna niet kunt horen. Dat geluid moet dus versterkt worden. Dat kan op verschillende manieren.

Slide 9 - Tekstslide

6.3 Geluidssterkte
Veel muziekinstrumenten gebruiken een trillende snaar als geluidsbron. Zo’n trillende snaar geeft een heel zacht geluid dat je bijna niet kunt horen. Dat geluid moet dus versterkt worden. Dat kan op verschillende manieren.
  1. Met een klankkast. De klankkast van de instrument en de lucht erin trillen mee. We noemen dat meetrillen resonantie.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

6.3 Geluidssterkte
Veel muziekinstrumenten gebruiken een trillende snaar als geluidsbron. Zo’n trillende snaar geeft een heel zacht geluid dat je bijna niet kunt horen. Dat geluid moet dus versterkt worden. Dat kan op verschillende manieren.
  1. Met een klankkast. De klankkast van de instrument en de lucht erin trillen mee. We noemen dat meetrillen resonantie.
  2. Met een versterker. Een magneet in een spoel trilt mee. Die trilling wordt omgezet in een elektrisch signaal en versterkt.

Slide 12 - Tekstslide

6.3 Geluidssterkte

Slide 13 - Tekstslide

OEFENOPGAVEN
6.3 Geluidssterkte

Slide 14 - Tekstslide

6.3 Geluidssterkte
Hoite heeft een orgel ontworpen dat werkt op de golven van het zeewater. De tonen ontstaan doordat het golvende water lucht door de buizen perst.
  • Wat gebeurt er met het geluid als de lucht door een lange buis heen gaat?
  • Als de buis langer wordt, klinkt de toon hoger/lager.
  • De frequentie van de toon is dan groter/kleiner.

Slide 15 - Tekstslide

6.3 Geluidssterkte
Hoite heeft een orgel ontworpen dat werkt op de golven van het zeewater. De tonen ontstaan doordat het golvende water lucht door de buizen perst.
  • Wat gebeurt er met het geluid als de lucht door een lange buis heen gaat?
  • Als de buis langer wordt, klinkt de toon hoger/lager.
  • De frequentie van de toon is dan groter/kleiner.

Slide 16 - Tekstslide

6.3 Geluidssterkte
Een decibelmeter meet op 250 meter van een water- orgel een geluidssterkte van 38 dB.

Er geldt: Bij verdubbeling van de afstand neemt de geluidssterkte af met 6 dB.
Op welke afstand geeft de dB meter een geluidssterkte aan van 20 dB?

Slide 17 - Tekstslide

6.3 Geluidssterkte
Een decibelmeter meet op 250 meter van een water- orgel een geluidssterkte van 38 dB.

Er geldt: Bij verdubbeling van de afstand neemt de geluidssterkte af met 6 dB.
Op welke afstand geeft de dB meter een geluidssterkte aan van 20 dB?

  • 250 m = 38 dB, 

Slide 18 - Tekstslide

6.3 Geluidssterkte
Een decibelmeter meet op 250 meter van een water- orgel een geluidssterkte van 38 dB.

Er geldt: Bij verdubbeling van de afstand neemt de geluidssterkte af met 6 dB.
Op welke afstand geeft de dB meter een geluidssterkte aan van 20 dB?

  • 250 m = 38 dB, 500 m = 32 dB, 

Slide 19 - Tekstslide

6.3 Geluidssterkte
Een decibelmeter meet op 250 meter van een water- orgel een geluidssterkte van 38 dB.

Er geldt: Bij verdubbeling van de afstand neemt de geluidssterkte af met 6 dB.
Op welke afstand geeft de dB meter een geluidssterkte aan van 20 dB?

  • 250 m = 38 dB, 500 m = 32 dB, 1000 m = 26 dB, 

Slide 20 - Tekstslide

6.3 Geluidssterkte
Een decibelmeter meet op 250 meter van een water- orgel een geluidssterkte van 38 dB.

Er geldt: Bij verdubbeling van de afstand neemt de geluidssterkte af met 6 dB.
Op welke afstand geeft de dB meter een geluidssterkte aan van 20 dB?

  • 250 m = 38 dB, 500 m = 32 dB, 1000 m = 26 dB, 2000 m = 20 dB

Slide 21 - Tekstslide