V4 - T3: BS6 Speciale manieren van overerven

basisstof 6: speciale manieren van overerving
V4
Thema 3
Genetica
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

basisstof 6: speciale manieren van overerving
V4
Thema 3
Genetica

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kent het verschil tussen onafhankelijke en gekoppelde overerving bij dihybride kruisingen
Je herkent of een dihybride kruising onafhankelijk of gekoppeld overerft
Je kunt gekoppelde, dihybride kruisingen systematisch uitwerken.

Slide 2 - Tekstslide

Typen kruisingen: wat moet ik allemaal kunnen?
MONOHYBRIDE
  • regulier
  • intermediair / co-dominant 
  • multiple allelen
  • letale factoren
  • X-chromosomaal

DIHYBRIDE
  • willekeurige combinatie van twee bovenstaande typen
  • onafhankelijk
  • gekoppeld

Slide 3 - Tekstslide

Multipele allelen
Sommige monogenetische factoren worden bepaald door meer dan twee allelen

De bloedgroepen van het AB0-systeen zijn hier een bekend voorbeeld van. 

Er zijn voor dit gen drie allelen bekend.

Slide 4 - Tekstslide

Overerving van bloedgroepen
3 allelen bepalen de bloedgroep:

IA - Dit codominant allel codeert voor het eiwit A  op het membraan van RBC

IB - Dit codominant allel codeert voor het eiwit B  op het membraan van RBC

i - Dit recessief allel resulteert niet in het aanwezig  zijn van een eiwit op het membraan van RBC

Slide 5 - Tekstslide

Welk(e) genotype(n) leidt/leiden tot bloedgroep B?

Slide 6 - Open vraag

Een persoon heeft bloedgroep A.
Welk genotype heeft deze persoon in ieder geval NIET?
A
IAIA
B
IAi
C
IAIB

Slide 7 - Quizvraag

Werk uit op papier en upload je uitwerking:

Een persoon met bloedgroep 0 krijgt een kind met iemand met bloedgroep AB.
Hoe groot is de kans dat dit kind bloedgroep A zal hebben?

Slide 8 - Open vraag

In een familie hebben beide grootmoeders bloedgroep 0 en beide grootvader hebben bloedgroep AB.

Bereken hoe groot de kans is dat hun kleinkind bloedgroep B heeft.

Slide 9 - Open vraag

Letale factoren
Een letale factor is een allel dat ervoor zorgt dat een homozygoot individu niet levensvatbaar is.
--> andere verhouding van de fenotypes 

Slide 10 - Tekstslide

Mitochondriaal DNA
  • Mitochondriën bevatten klein,  ringvormig DNA
  • Volgt niet de wetten van Mendel tijdens de overerving 

Slide 11 - Tekstslide

Mitochondriaal DNA
  • Mitochondriaal DNA erft over via eicellen 
  • Zaadcellen verliezen mitochondria bij bevruchting

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Gekoppelde overerving

Beide genen liggen op HETZELFDE
chromosoom
Onafhankelijke overerving

Beide genen liggen op VERSCHILLENDE
chromosomen

Slide 14 - Tekstslide

Hieronder zijn twee genen op verschillende loci gelegen. Sleep de afbeelding naar de bijbehorende categorie.
onafhankelijk
gekoppeld

Slide 15 - Sleepvraag

Notatiewijze bij gekoppelde overerving
Omdat de allelen bij gekoppelde overerving letterlijk 'gekoppeld' liggen worden ze in vaste combinaties doorgegeven aan het nageslacht. Er ontstaat dus minder variatie bij de gametogenese.

Het is erg van belang dat de allelen dat op hetzelfde chromosoom als zodanig worden genoteerd. 
Gebruik dus de volgende notatiewijze --> 

Slide 16 - Tekstslide

Bij fruitvliegjes is het allel voor grijze lichaamskleur (G) dominant over het allel voor zwarte lichaamskleur (g). Het allel voor normale vleugels (N) is dominant over dat voor vleugelstompjes (n). Beide genen liggen op hetzelfde chromosoom. Een grijs vrouwtje met normale vleugels, dat voor beide eigenschappen homozygoot is, wordt gekruist met een zwart mannetje met vleugelstompjes.

Slide 17 - Tekstslide

Geef de genotypen van het vrouwtje, het mannetje en van de F1-generatie. Maak gebruik van de juiste notatiewijze!
Geef ook het bijbehorende kruisingsschema

Slide 18 - Open vraag

De F1 wordt onderling doorgekruist.

Geef de fenotypeverhouding van de F2.

Slide 19 - Open vraag

Een heterozygoot mannetje wordt met een zwart vrouwtje met vleugelstompjes.
Welke genotypen kan het mannetje hebben? Maak gebruik van de juiste allelnotatie!

Slide 20 - Open vraag

Hoe kan je bepalen welk allelen van beide genen samen op een chromosoom liggen (haplotype) als een individu heterozygoot is voor beide gekoppelde genen?

Slide 21 - Open vraag

P. heterozygoot mannetje x zwart vrouwtje met vleugelstompjes.

F1. 48x grijze vliegen met normale vleugels
51 x zwarte vliegen met vleugelstompjes.

Welke haplotypen had de mannetjesvlieg uit de P. generatie? Onderbouw je antwoord met een kruisingsschema.

Slide 22 - Open vraag

Wat is de fenotypeverhouding in de F1. generatie als bij de 'vadervlieg' het dominante G allel gekoppeld was met het recessieve n allel (dus de andere haplotypen heeft)?

Onderbouw je fenotypeverhouding door middel van een kruisingsschema.

Slide 23 - Open vraag

Leerdoelen
Je kent het verschil tussen onafhankelijke en gekoppelde overerving bij dihybride kruisingen
Je herkent of een dihybride kruising onafhankelijk of gekoppeld overerft
Je kunt gekoppelde, dhybride kruisingen systematisch uitwerken.

Slide 24 - Tekstslide

basisstof 7: Opvoeding of aanleg
V4
Thema 3
Genetica

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Nature versus nurture
NATURE --> genotype: bloedgroep, oogkleur (Milieu geen invloed)
NURTURE --> Milieufactoren: nagellengte, littekens,.. 

Het genotype legt de uiterste grenzen vast via genetica, het milieu bepaalt hoe dicht de grenzen worden benaderd

Bv: Genetisch 1.80 lengte, maar hangt af van voeding, ziekte, slaap,.. 

Slide 27 - Tekstslide

Nature vs nurture 
Genotype 
--> reeks mogelijke fenotypes als gevolg van de invloed van het milieu

Slide 28 - Tekstslide