H1, over taal , hv1p, 16-10-19

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
9.25 - 9.35 - Lezen in leesboek
9.35 - 9.45 - Quiz Jelte
9.45 - 9.55 - Herhaling en oefenen HS 1 + HS 2
9.55 - 10.10 - Quizlet

Slide 2 - Tekstslide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Opdracht 35 + 36 blz. 80


Slide 4 - Tekstslide

Even oefenen
timer
3:00

Slide 5 - Tekstslide

Welk woord hoort in de zin?
timer
3:00

Slide 6 - Tekstslide

Koppel de synoniemen

- aanduiden
- aantonen
- inhouden
- illustreren
- interpreteren




-  laten zien
- opvatten
- duidelijk maken
- bewijzen
- betekenen


timer
2:00

Slide 7 - Tekstslide

Welk woord hoort in de zin?
timer
3:00

Slide 8 - Tekstslide

Koppel de antoniemen

- secundair
- geheel
- oppervlakkig
- nadenkend
- precies
- ondergeschikt


- dominant
- segment
- primair
- globaal
- intensief
- impulsief

Slide 9 - Tekstslide

Quizlet
We gaan zo een Quizlet doen. Een quizlet is een soort quiz over woorden. Na de uitleg pak je je telefoon en moet je inloggen. Als iedereen is ingelogd, kom je terecht in een team. Het is dus van belang dat iedereen zijn/haar eigen naam invult zodat je gemakkelijk je teamgenoten kan vinden. 

Het is dan de bedoeling dat je de juiste betekenis koppelt aan het woord. Hierbij moet je samenwerken met je teamgenoten! Succes. 

Slide 10 - Tekstslide

Quizlet
https://quizlet.com/438979781/live


Slide 11 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdracht 34, 35 blz. 80
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 10 minuten de tijd voor. 
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar?  Maak opdracht 36 (blz. 80) of ga lezen in je leesboek. 




timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Opdracht 31 en 32 bespreken. (blz. 78)

- Verbeter jouw antwoord als je het fout hebt, over deze woorden en uitdrukkingen worden vragen op de toets gesteld!

Slide 13 - Tekstslide

Antoniem
Een synoniem is een ander woord met dezelfde betekenis

Een antoniem is een woord dat het tegenovergestelde betekent. Bijvoorbeeld warm - koud. 

Soms kun je een antoniem al zien aankomen, doordat er een signaalwoord in de tekst staat. Een signaalwoord wijst op een verband tussen twee zinnen of zinsdelen, in dit geval een tegenstelling

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld
De puzzel leek erg complex, maar bleek juist eenvoudig.
Hoewel Daisy ingetogen overkomt, kan zij ook erg uitbundig zijn. 

Wat is aan antoniem van....
1. moeilijk?
2. hard?
3. absent?
4. geliefd?

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdracht 37, 39 en en 41 blz. 31 en 32
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier tot het einde van de les de tijd voor
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Ga lezen in je leesboek 

timer
9:00

Slide 17 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Opdracht 35 en 36

- Heb je het net goed opgeschreven? Neem dan het juiste antwoord over in je schrift. 

Slide 18 - Tekstslide

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 19 - Tekstslide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 20 - Tekstslide

Wat moet je weten voor de toets?
Noteer in je schrift zoveel mogelijk onderdelen die je moet weten voor de toets. Ben je goed voorbereid?

timer
5:00

Slide 21 - Tekstslide

Oefening 1 
Is het vetgedrukte woord een persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief? Schrijf op in je schrift. 

  1. Elke avond schrijft Elske in haar dagboek. 
  2. Ze hoopt zo een mooi overzicht voor later te maken.
  3. Inmiddels heeft ze al drie schriften volgeschreven.
  4. Ze zal haar dagboeken pas weer lezen als ze volwassen is.
  5. Tot die tijd bewaart ze de schriftjes op de bovenste plank in haar kast.
timer
3:00

Slide 22 - Tekstslide

Oefening 2
Neem de zinnen over in je schrift. Zet streepjes tussen de zinsdelen en benoem het werkwoordelijk gezegde en onderwerp van de zinnen.

  1. Ik heb het gras gemaaid.
  2. Mijn vader zal blij zijn. 
  3. De nieuwe bank wordt morgen geleverd.
  4. In de vakantie ga ik in een supermarkt werken.
  5. Elke ochtend staat de bakker om vijf uur op.
timer
7:00

Slide 23 - Tekstslide

Oefening 3
Breid de onderstaande zin uit met de vraagwoorden. wanneer? en hoe?

Lucas is naar de sportschool geweest. 


Slide 24 - Tekstslide

Verhaal maken
Iedereen zegt één woord, de rest van de klas is stil en luistert goed. We houden het tempo hoog. Als het te lang duurt gaat het woord naar de volgende persoon. 


Slide 25 - Tekstslide

Uitleg zinsopbouw
We hebben geleerd dat een basiszin bestaat uit twee delen:
- een deel dat zegt wat de handeling is (=wwg)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (=ow)

Bijvoorbeeld:
De tuinman hakt om. 

Deze zin is nog niet compleet. Je moet namelijk niet alleen vragen wie hakt om? Maar ook wat hakt de persoon om? 
Het wordt dan: De tuinman hakt de boom om. 

Slide 26 - Tekstslide

Uitleg zinsopbouw
Bij sommige werkwoorden moet je maar één basisvraag stellen. Bijvoorbeeld:
De hond slaapt.

Je kan niet vragen: Wat slaapt de hond? Je hoeft bij dit werkwoord maar één basisvraag te stellen. Wie slaapt? 

Bij sommige werkwoorden moet je de wie vraag stellen, maar kun je ook de wat vraag stellen.
Bijvoorbeeld:
Lisa zingt. Wat zingt Lisa? Lisa zingt een lied.
Klaas tekent. Wat tekent Klaas? Klaas tekent een hond. 

Slide 27 - Tekstslide

Samengevat
1. Een werkwoord waar je alleen een wie vraag bij moet stellen (Hij slaapt)
2. Een werkwoord waar je een wie & een wat vraag bij moet stellen. (De tuinman hakt de boom om)
3. Een werkwoord waar je een wie vraag bij moet stellen, maar ook een wat vraag bij kunt stellen. (Linda zingt, Linda zingt een lied) 

Noteer van deze werkwoorden de juiste soort. (maak een keuze uit 1, 2 of 3)
Wassen, zwemmen, opbellen, fietsen, wegsturen. 

Slide 28 - Tekstslide

Pauze

Slide 29 - Tekstslide

Wat weet je nog?
Waar hebben we het de vorige les over gehad?

Slide 30 - Tekstslide

Verhaal maken

Ik heb acht vrijwilligers nodig die voor het bord willen komen, deze leerlingen moeten in een rijtje staan. We gaan vandaag weer een verhaal maken. Deze keer gaan jullie niet omstebeurt een woord zeggen, maar word je aangewezen. Het kan zijn dat je dan een langer deel van een verhaal moet vertellen, wellicht een paar zinnen of slechts een woord.

De klas bepaalt of je af bent. Je bent af als je ehhhhh, het woord ervoor herhaalt of natuurlijk als je vloekt of scheldt in het verhaal. De klas moet dus goed opletten of dit niet gebeurt. 

Daarnaast bepaalt de klas het onderwerp van het verhaal. Het verhaal moet hier dus ook een beetje over blijven gaan (enkele uitwijkingen zijn in principe prima). 

Slide 31 - Tekstslide

Opdrachten bespreken
Wat? Opdracht 15 en 16 blz. 69 en 70

- Je kijkt met een andere kleur pen na
- Verbeter je antwoord als deze fout is
- Zet een krul als je het antwoord goed hebt

Slide 32 - Tekstslide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 33 - Tekstslide