In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
3.4 kook- en smeltpunt
Slide 1 - Tekstslide
Eerst even terugblikken
Wat weet jij al?
Slide 2 - Tekstslide
Van gas naar vloeibaar noemen we?
A
Condenseren
B
Vervluchtigen
C
Rijpen
D
Smelten
Slide 3 - Quizvraag
Bij een vloeistof...
A
zitten de moleculen op een vaste plek
B
bewegen de moleculen los van elkaar
C
bewegen maar zitten tegen elkaar aan
D
je kan niet weten wat de moleculen doen
Slide 4 - Quizvraag
In welke fase is het water in de mist?
A
Het is een vloeistof.
B
Het is een gas.
C
Het is een vaste stof.
Slide 5 - Quizvraag
Sleep de fase en faseovergang naar de juiste plek.
Smelten
Stollen
Condenseren
Sublimeren
Rijpen
Verdampen
gas
vloeistof
vaste stof
Slide 6 - Sleepvraag
Van gas naar vloeibaar noemen we?
A
Condenseren
B
Vervluchtigen
C
Rijpen
D
Smelten
Slide 7 - Quizvraag
Van gas naar vast noemen we?
A
Vervluchtigen
B
Rijpen
C
Condenseren
D
Bevriezen
Slide 8 - Quizvraag
Lesdoelen 3.4
Aan het einde van de les kan je ...
beschrijven wat er gebeurt als water kookt;
uitleggen wat het kookpunt en smeltpunt (=vriespunt/stolpunt) van een stof zijn en waarom dit stofeigenschappen zijn;
uitleggen hoe je het vriespunt of smeltpunt van water kunt verlagen.
Slide 9 - Tekstslide
Smeltpunt
Wat is het smeltpunt van water?
Welke faseovergang vindt hier plaats?
= Vriespunt/stolpunt
Slide 10 - Tekstslide
Kookpunt
Wat is het kookpunt van water?
Welke faseovergang vindt hier plaats?
Kookpunt vs condensatiepunt
Slide 11 - Tekstslide
Kookpunt
Als een stof kookt zie je overal in de vloeistof waterdamp (gas) in de vorm van bellen ontstaan die tot aan het wateroppervlak komen.
Slide 12 - Tekstslide
Kookpunt & smeltpunt
Slide 13 - Tekstslide
kookpunt en smeltpunt zijn stofeigenschappen.
Vaste fase = onder het smeltpunt.
Vloeibare fase = tussen het smelt-en kookpunt.
Gasvormige fase = boven het kookpunt.
Slide 14 - Tekstslide
Smeltpunt verlagen
Je kan het smeltpunt van water verlagen door het te mengen met stoffen met een laag smeltpunt.
Zout strooien --> zout water bevriest pas bij -8°C.
Slide 15 - Tekstslide
Bij hoeveel graden gaat water koken?
A
90 °C
B
100 m
C
101 °C
D
100 °C
Slide 16 - Quizvraag
Bouillon is zout: in een liter soep zit ongeveer 15 g zout. Het water uit de kraan is zoet: het bevat (bijna) geen zout. Welke uitspraak is juist?
A
Soep bevriest bij een hogere temperatuur dan water.
B
Soep bevriest bij dezelfde temperatuur dan water.
C
Soep bevriest bij een lagere temperatuur dan water.
Slide 17 - Quizvraag
Welke van de volgende uitspraken is waar?
A
Als water kookt, dan neemt de temperatuur van het water toe.
B
Als water kookt, dan blijft de temperatuur van het water gelijk.
C
Als water kookt, dan neemt de temperatuur van het water af.
Slide 18 - Quizvraag
Welke van de volgende uitspraken is waar?
A
De bellen in kokend water bestaan uit waterdamp.
B
De bellen in kokend water bestaan uit lucht.
C
De bellen in kokend water bestaan uit nevel.
Slide 19 - Quizvraag
Als je zout of antivries aan water toevoegt, wordt...........
A
water een vaste stof.
B
het vriespunt van water hoger.
C
het vriespunt van water lager.
D
het kookpunt van water hoger.
Slide 20 - Quizvraag
Het smeltpunt van ijzer is 1559 graden Celsius en het kookpunt is 2800 graden Celsius. Welke fase heeft ijzer bij 1600 graden Celsius?
A
vast
B
vloeibaar
C
gasvormig
Slide 21 - Quizvraag
In de tabel staan twaalf stoffen. Peter heeft één van deze stoffen in een fles. De stof komt vloeibaar uit de vriezer (−18 °C). Als de vloeistof een poosje bij kamer-temperatuur (20 °C) staat, begint hij te koken. Welke van de stoffen in de tabel zou dit kunnen zijn?
A
alcohol
B
butaan
C
kwik
D
propaan
Slide 22 - Quizvraag
Wat is de temperatuur van het water?
A
0 °C
B
20 °C
C
80 °C
D
100 °C
Slide 23 - Quizvraag
Een pannetje water staat te koken. Wat is de temperatuur van de waterdamp?
A
0 °C
B
20 °C
C
80 °C
D
100 °C
Slide 24 - Quizvraag
Als je water opwarmt, ontstaan er dampbellen. Hoe hoog is de temperatuur van het water als de dampbellen het wateroppervlak bereiken?
A
0 °C
B
80 °C
C
100 °C
D
20 °C
Slide 25 - Quizvraag
In Noord-Scandinavië kan de temperatuur in de winter lager zijn dan –20 °C. Daar wordt geen zout gebruikt voor de bestrijding van gladheid, maar zand. Waarom wordt in Noord-Scandinavië zand gebruikt in plaats van zout?