19. Descripciones

• Spaans
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 1

                          telefoon 

¿Qué tal la clase?

1. cuadernos

2. libretas

Y

bereid je voor:

1. el chicle, la gorra, la mesa y la silla

2. neem je libreta en je cuaderno van het vak

3. heb je laptop klaar, neem een laptop van receptie als je een laptop nodig hebt

4. aan het einde van de les gaan wij altijd feedback geven

zitplan

                                docent

Jagger	Liam		Jayani	Anbar		Moshab	Selma
Lena	Moshab		Miglia	Bart		Markus	Mariam
Amin	Maxim		Julia	Boaz		Chris	Jayani
			Natalie	Noa		Lena	Bektas

muur 

                                                       3min

Lesdoelen

• Aan het einde van de les kan je het gezicht van iemand beschrijven
• wij leren "wat is dit/wat is dat" te zeggen
• Je ofent de vervoeging van "TENER"

hoy es [dag], [nr] de [maand] 

1. partes del cuerpo: la cara

2. la cara

3. los ojos 

4. el pelo

5. EXIT ticket: ik heb + ogen+ kleur

¿qué partes del cuerpo conoces?
welke lichaamsdelen ken je in het Spaans?

Partes del cuerpo

2. la cara

1. partes del cuerpo: la cara

2. la cara

3. los ojos 

4. el pelo

5. EXIT ticket: ik heb + ogen+ kleur

2. la cara

1. partes del cuerpo: la cara

2. la cara

3. los ojos 

4. el pelo

5. EXIT ticket: ik heb + ogen+ kleur

ogen: werkwoord tener + los ojos + kleur

hebben de ogen groen

ik heb	tengo
jij hebt	tienes
hij/zij heeft	tiene
wij hebben	tenemos
julllie hebben	tenéis
zij hebben	tienen

      +

los ojos

verdes

azules

marrones

negros

VRAGEN:

- Welke kleur hebben je ogen?

- De qué _________ _________ ________ ________?

 

ojos

color

tienes

los

¿De qué color tienes los ojos?

¿Qué palabras conoces?

escucha y levántate 

- tengo los ojos azules

- tengo los ojos marrones

- tengo los ojos verdes

- tengo los ojos negros

- tengo los ojos grises

Karakter beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord....

Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 

Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden

Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 

Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Llevar gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 

Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

1. Ser
2. Llevar
3. Estar
4. Tener

Mi tía María ..................., con los ojos de color ......................

1. Mi tía María es muy feíta, con los ojos de color café
2. Mi tía María es muy bonita, con los ojos de color café
3. Mi tía María es muy bonita, con los ojos de color chocolate
4. Mi tía María es muy rubita, con los ojos de color café

Su mamá tiene los ojos ........y el pelo ..........

1. Su mamá tiene los ojos negros y el pelo negro
2. Su mamá tiene los ojos verdes y el pelo negro
3. Su mamá tiene los ojos azules y el pelo rubio
4. Su mamá tiene los ojos azules y el pelo negro

Vul het juiste antwoord in:
Carmen .............. los ojos azules (carmen heeft blauwe ogen)

1. son
2. tiene
3. está
4. tienes

Tiene los ojos..........

1. azules
2. verdes
3. azul
4. verde

Kies de juiste vorm van de bijvoeglijke nw:
Los ojos ..... (marron)

1. marronas
2. marrones
3. marrons

Haarkleur beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord

Extra uitleg werkwoorden bij personen beschrijven

Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 

Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden

Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 

Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Lever gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 

Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

1. Ser
2. Llevar
3. Estar
4. Tener

meervoud/ enkelvoud:
Tú tienes los ojos....

1. marrons
2. verdes
3. azuls
4. azulos

mi madre ________ los ojos

1. verde
2. es
3. tiene
4. tengo

4. El pelo

1. partes del cuerpo: la cara

2. la cara

3. los ojos 

4. el pelo

5. EXIT ticket: ik heb + ogen+ kleur

¿de qué color tienes el pelo?

EXIT TICKET

1. partes del cuerpo: la cara

2. la cara

3. los ojos 

4. el pelo

5. EXIT ticket: ik heb + ogen+ kleur

exit ticket

¿de qué color tienes los ojos?

grande                      pequeño/a

gordo - gorda

delgado - delgada

feo - fea

guapo -guapa

bonito - bonita

joven - joven

viejo-vieja (wij zeggen viejito-viejita om het met liefde te zeggen)

listo -lista= slim

inteligente = intelligent

tonto - tonta = dom

cariñoso / a

lief

tímido

huiswerk

upload een foto van je huisdier of je favoriete dier 

Google classroom