Workshop Woordenschat

Woordenschat


De rol van woorden en het aanbieden van woorden in de les.




Studiedag Taal Carmel College Salland
Marinne Kuitert en Naomi Schiphorst

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
nedMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 6

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat


De rol van woorden en het aanbieden van woorden in de les.




Studiedag Taal Carmel College Salland
Marinne Kuitert en Naomi Schiphorst

Slide 1 - Tekstslide

De rol van woorden 
Hoe groot is de rol van woorden in de klas?

Maak eens een schatting van het aantal woorden dat door de leraar in een lesuur van 50 minuten in een klas wordt gebruikt (niet het aantal verschillende woorden, maar gewoon het rauwe, totaal aantal woorden).

Slide 2 - Tekstslide

Aantal woorden in een les van 50 minuten.
A
tussen 1.000 - 2.000
B
tussen 2.000 - 4.000
C
tussen 4.000 - 8.000
D
meer dan 8.000

Slide 3 - Quizvraag

De rol van woorden 
Per seconde gemiddeld ongeveer 3 woorden 
60 seconden x 3 woorden = 180 woorden per minuut
Per lesuur van 50 minuten (stel je voor dat je de hele tijd aan het praten bent) = 9000 woorden.

Voor een lesuur kom je dus al gauw uit bij antwoord D. 

Slide 4 - Tekstslide

Neerwaartse spiraal

- Tekorten in woordkennis
- Minder profiteren van de les 
- Minder leerwinst: minder woorden/concept-uitbreiding 
- Grotere tekorten in woordkennis

Slide 5 - Tekstslide

Sprookje
Er was eens een lieve, flinke rekkahoed. Hij heette Mullah en hij was niet hikkel. De hele dag etkahde hij in het grote, diepe bos, samen met zijn donverdaan. Elke avond maakten ze eerst een tijlaam, daarna gingen zij slapen in hun hut, hoog in een sterke boom. Zo ging dat week na week, jaar na jaar. Maar Mullah wilde wel eens raderen. In een ver danker woonde een ropelsel, zo had iemand hem eens verteld. 

Slide 6 - Tekstslide

Sprookje
De rekkahoed maakte een lange reis, over hoge bergen en over een grote zee. In het verre danker vond hij, na lang zoeken, eindelijk de ropelsel. Wat was hij blij! Hij ging bij de ropelsel op bezoek. Die was ontzettend aardig. ' Wil jij misschien lapsina?', vroeg hij. 'Dat is goed', zei de ropelsel. Ze vertrokken uit het verre danker en stekeling nu samen in het grote bos samen met de donverdaan van de rekkahoed. 

Slide 7 - Tekstslide

Je merkt het; ook al begrijp je 93% van de woorden, dan kost het al moeite om het verhaal te volgen.
rekkahoed = houthakkersjongen           raderen = verandering
hikkel = gelukkig                         danker = land
etkahde = werkte                                  ropelsel = prinses 
donverdaan = broer                              lapsina = trouwen 
tijlaam = maaltijd                                   stekeling = wonen 

Slide 8 - Tekstslide

De Singaporetest - 60 % 
We moeten -, zei een - uit Singapore tegen -. We hebben geen - meer.
Singapore is maar een - - met een - - -. 
We - met - - dat we niet – kunnen. - - ik - een - met een - aan - -, het - er -. Voor de - mensen is dit nog - de - - van -, maar dat is een niet meer te - - geworden. 

Slide 9 - Tekstslide

De Singaporetest - 70 % 
We moeten -, zei een - uit Singapore tegen -. We hebben geen - meer. Singapore is maar een klein - met een sterk - -.
We - met zo’n - dat we niet anders kunnen. - - ik - een huis met een - aan beide
-, het - er -. Voor de - mensen is dit nog steeds de - - van -, maar dat is een niet meer te - -
geworden.

Slide 10 - Tekstslide

Waar gaat deze tekst over denk je?

Slide 11 - Open vraag

De Singaporetest - 80 % 
We moeten -, zei een -uit Singapore tegen me. We hebben geen -meer. Singapore is maar een
klein - met een sterk groeiende bevolking. We - met zo n -dat we niet anders kunnen. --ik - een
huis met een -aan beide -, het liefst er -. Voor de meeste mensen is dit nog steeds de - wijze van
wonen, maar dat is een niet meer te - -geworden

Slide 12 - Tekstslide

De Singaporetest - 90 % 
We moeten omhoog, zei een -uit Singapore tegen me. We hebben geen -meer. Singapore is maar
een klein eiland met een sterk groeiende bevolking. We -met zo n ruimtegebrek dat we niet
anders kunnen. --ik iedereen een huis met een tuin aan beide zijden, het liefst er -. Voor de -
mensen is dit nog steeds de ideale manier van wonen, maar dat is een niet meer te --geworden.

Slide 13 - Tekstslide

De Singaporetest - 100 % 
We moeten omhoog, zei een architect uit Singapore tegen me. We hebben geen ruimte meer. Singapore is maar een klein eiland met een sterk groeiende bevolking. We kampen met zo'n ruimtegebrek dat we niet anders kunnen. Net zoals ik wil iedereen een huis met een tuin aanbeide zijden, het liefst er omheen. Voor de meeste mensen is dit nog steeds de ideale manier van wonen, maar dat is een niet meer te realiseren droom geworden.

Slide 14 - Tekstslide

Woordenschat

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht woordendoosje
Maak drie rijen met woordjes:

Links: de woorden die je goed kent
Midden: woorden die je denkt te kennen, maar die je niet meteen kan omschrijven
Rechts: woorden die je helemaal niet kent

Slide 16 - Tekstslide

Alluvium betekent..
A
een legering van twee metalen
B
door water afgezet los materiaal
C
zure regen

Slide 17 - Quizvraag

Excerpt betekent..
A
uittreksel
B
buitengewoon
C
behalve

Slide 18 - Quizvraag

Redundantie betekent..
A
(mee-)trilling
B
Overtolligheid
C
Een tegeneis in een procedure

Slide 19 - Quizvraag

Matriarchaal betekent..
A
architectonische boogstructuur
B
vrouwelijke cultuur
C
verouderd taalgebruik

Slide 20 - Quizvraag

Woorden selecteren


- Te veel laten leiden door de leergang

- Gepresenteerde woordenlijsten bevatten niet relevante woorden

- Vaak (te) veel woorden aangeboden




Slide 21 - Tekstslide

FUN²

Frequent gebruikt?

Uitlegwoorden bekend?

Netwerk mogelijk?

2e woordrang?

Slide 22 - Tekstslide

Viertakt (Verhallen & Verhallen)

1. Voorbewerken

2. Semantiseren

3. Consolidern

4. Controleren

Slide 23 - Tekstslide

Voorbewerken

Doel: Betrokken maken


* Humor

* Binnenkomen met een voorwerp

* Iets uitbeelden

* Iets voorlezen



Slide 24 - Tekstslide

Semantiseren

Doel: verduidelijken

 

De drie uitjes:

O Uitleggen

O Uitbreiden

O Uitbeelden

Slide 25 - Tekstslide

Woordparachute

Slide 26 - Tekstslide

Woordtrap

Slide 27 - Tekstslide

Woordspin

Slide 28 - Tekstslide

Woordkast

Slide 29 - Tekstslide

Consolideren

Doel: herhalen


O Woordmuur

O Woorden laten terugkomen in de les

O Oefeningen (zie blad)



Slide 30 - Tekstslide

Controleren

Doel: Toetsen


O Controleren door middel van oefeningen

O Toetsing

Slide 31 - Tekstslide

1 keer leren + 1 keer toetsen

=

VERSPILDE ENERGIE

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Toetsschema

Slide 34 - Tekstslide

Voorbeeld viertakt

Voorbewerken: De leerkracht komt binnen met een zak aardappels... Deze aardappelen komen van een speciale boer... Boer Jan!

Semantiseren:  Boer Jan besluit op dit stuk land koeien te zetten. Dat heet veeteelt. Veeteelt wil zeggen dat je vee, bijvoorbeeld koeien of schapen houdt. Bij veeteelt verdient de boer zijn geld met... Boer Karel wil geen veeteelt, maar akkerbouw. Bij akkerbouw gaat het om graan of aardappels. Akkerbouw is dus....

Consolideren:  Leerlingen vullen een schema in met begrippen die te maken hebben met veeteelt en akkerbouw.

Controleren:  De docent geeft een overhoring over een zaakvaktekst 'akkerbouw en veeteelt'.

Slide 35 - Tekstslide

Tegen welke woorden lopen leerlingen aan in jouw lessen?

Slide 36 - Open vraag