klas 1A Het meisje met de parel - Nieuwsbegrip

1 / 43
volgende
Slide 1: Link
Begrijpend lezenMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Link

Slide 2 - Video

luisteren/spreken A2

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

 = heel gewoon

Slide 7 - Tekstslide

= iets hebben

Slide 8 - Tekstslide

iets begrijpen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Hoe heet dit schilderij?
A
Het melkmeisje
B
Het meisje met de parel
C
Het meisje met de lange haren
D
Het meisje met blonde haren

Slide 16 - Quizvraag

Kijk het filmpje in de link op de volgende dia.

Slide 17 - Tekstslide

Wie heeft het schilderij het meisje met de parel gemaakt?

Slide 18 - Open vraag

Lastige woorden in de tekst
van Nieuwsbegrip

Slide 19 - Woordweb

Wanneer werden de schilderijen van Vermeer beroemd?

Slide 20 - Open vraag

Dat wat iemand gemaakt heeft.
A
bevestigen
B
patent
C
het werk
D
populair

Slide 21 - Quizvraag

iets hebben
A
kunstwerk
B
kopen
C
uitkomst
D
bezitten

Slide 22 - Quizvraag


luister naar het woord

Slide 23 - Open vraag

Ik vind dat kunstwerk maar heel gewoon

Slide 24 - Open vraag

Signaalwoorden geven verbanden aan 

Slide 25 - Tekstslide

reden of oorzaak
Waarom iets is.
  • Ik wil geen pizza OMDAT ik dat niet lekker vind.
  • Ik heb pijn DOOR mijn fiets.

Slide 26 - Tekstslide

opsomming
Alles optellen.
  • Johannes was goed in licht EN schaduw.
  • Hij schilderde het melkmeisje. DAARNAAST schilderde hij het meisje met de parel.

Slide 27 - Tekstslide

volgorde ( van tijd)
Het geeft de volgorde aan van gebeurtenissen.
  • NA tweehonderd jaar werd zijn werk beroemd.
  • ALS LAATSTE schilderij maakte hij een vrouw aan een piano.

Slide 28 - Tekstslide

Zij onderzochten het schilderij omdat zij achter nieuwe feiten wilden komen.
A
tegenstelling
B
reden of oorzaak
C
opsomming
D
volgorde van tijd

Slide 29 - Quizvraag

Zijn schilderijen waren niks waard, maar nu betalen mensen er miljoenen voor.
A
tegenstelling
B
reden of oorzaak
C
opsomming
D
volgorde van tijd

Slide 30 - Quizvraag

Hij was goed in het maken van licht en schaduw in zijn schilderijen.
A
tegenstelling
B
reden of oorzaak
C
opsomming
D
volgorde van tijd

Slide 31 - Quizvraag

Noem twee signaalwoorden die je kan vinden in de tekst

Slide 32 - Open vraag

Signaalwoorden geven verbanden aan 

Slide 33 - Tekstslide

tegenstelling
het omgekeerde van het andere woord.
  • Hij is gemeen maar ook lief.
  • Ik wil niet naar sport toch ga ik. ( tegenstelling is niet en wel)

Slide 34 - Tekstslide

reden of oorzaak
Waarom iets is.
  • Ik wil geen pizza OMDAT ik dat niet lekker vind.
  • Ik heb pijn DOOR mijn fiets.

Slide 35 - Tekstslide

opsomming
Alles optellen.
  • Johannes was goed in licht EN schaduw.
  • Hij schilderde het melkmeisje. DAARNAAST schilderde hij het meisje met de parel.

Slide 36 - Tekstslide

volgorde ( van tijd)
Het geeft de volgorde aan van gebeurtenissen.
  • NA tweehonderd jaar werd zijn werk beroemd.
  • ALS LAATSTE schilderij maakte hij een vrouw aan een piano.

Slide 37 - Tekstslide

Noem twee signaalwoorden die je kan vinden in de tekst

Slide 38 - Open vraag

De onderzoekers vonden wimpers en een groen gordijn.
Wat is het verband?
A
tegenstelling
B
reden of oorzaak
C
opsomming
D
volgorde van tijd

Slide 39 - Quizvraag

Zij onderzochten het schilderij omdat zij achter nieuwe feiten wilden komen.
A
tegenstelling
B
reden of oorzaak
C
opsomming
D
volgorde van tijd

Slide 40 - Quizvraag

Hij werd na tweehonderd jaar pas gewaardeerd voor zijn werk.
A
tegenstelling
B
reden of oorzaak
C
opsomming
D
volgorde van tijd

Slide 41 - Quizvraag

Zijn schilderijen waren niks waard, maar nu betalen mensen er miljoenen voor.
A
tegenstelling
B
reden of oorzaak
C
opsomming
D
volgorde van tijd

Slide 42 - Quizvraag

Hij was goed in het maken van licht en schaduw in zijn schilderijen.
A
tegenstelling
B
reden of oorzaak
C
opsomming
D
volgorde van tijd

Slide 43 - Quizvraag