H2 Grammatica ZD 5 Ww of ng?

Open alvast je boek op blz. 214-215.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§5: Werkwoordelijk of Naamwoordelijk gezegde
Voordat we beginnen:
25 november
GRAMMATICA
ZINSDELEN
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Open alvast je boek op blz. 214-215.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§5: Werkwoordelijk of Naamwoordelijk gezegde
Voordat we beginnen:
25 november
GRAMMATICA
ZINSDELEN

Slide 1 - Tekstslide

  • Je weet het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.
  • Je kunt bepalen of een zin een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde bevat.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les gaan we:
  • Verder met Cursus 5: Grammatica zinsdelen
  • de uitleg herhalen van paragraaf 5 (en hierbij aantekeningen maken).
  • Huiswerkopdrachten nakijken.
  • Opdracht 5 gezamenlijk maken.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Tijdens de vakantie is iedereen vast en zeker zeer vrolijk. 
Benoem het zinsdeel 'iedereen'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 5 - Sleepvraag

Tijdens de vakantie is iedereen vast en zeker zeer vrolijk. 
Benoem het zinsdeel 'tijdens de vakantie'.
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 6 - Sleepvraag

Geef jij je neefje ook een stukje taart?
Benoem het zinsdeel je neefje'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
naamwoordelijk gezegde (wg)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 7 - Sleepvraag

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

Zijn vader reist maandelijks naar het buitenland voor zijn werk.


A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quizvraag

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

Mijn opa en oma zijn vroeger slager geweest.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quizvraag

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

Mijn broer geeft les op een basisschool in Rotterdam.



A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quizvraag

Werkwoordelijk
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Ze zeggen wat het onderwerp (mens, dier of ding) doet of ondergaat. De persoonsvorm is altijd een onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, horen die er ook bij.
gezegde (wg)

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoordelijk
  • Bepaal welke woorden werkwoorden zijn.
  • Deze woorden vormen samen het werkwoordelijk gezegde.
  • Delen van een scheidbaar werkwoord horen ook bij het wg.

    De bezorger heeft het pakketje gisteravond afgeleverd.
gezegde (wg)

Slide 12 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand of iets doet
Het naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is of wordt. Dat is het verschil.
Let goed op: Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een [naamwoordelijk deel].
De voetbaltrainer is streng. ng = is [streng].

Slide 13 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Je vindt het naamwoordelijk gezegde in vier stappen:
1. Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat: zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen.
2. Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.
3. Wat + wg + onderwerp = naamwoordelijk deel.
4. Noteer het naamwoordelijk gezegde als volgt:
pv + [nw. deel] + overige werkwoorden.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld
1. Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.
ng = is [ideaal]
2. Ruben uit klas 4 schijnt een veelbelovende gamer te zijn.
ng = schijnt [een veelbelovende gamer] te zijn

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Noteer van onderstaande zin pv, ow, wg OF ng, lv, mv en bwb.

De finalisten van het Junior Songfestival zingen liedjes met een boodschap.

Slide 17 - Open vraag

Noteer van onderstaande zin pv, ow, wg OF ng, lv, mv en bwb.

Rode rozen zijn altijd een symbool van liefde geweest.

Slide 18 - Open vraag

Noteer van onderstaande zin pv, ow, wg OF ng, lv, mv en bwb.

Waar zal dit jaar het NK Schaatsen plaatsvinden?

Slide 19 - Open vraag

Noteer van onderstaande zin pv, ow, wg OF ng, lv, mv en bwb.

In de toekomst zal de robot onze steun en toeverlaat worden.

Slide 20 - Open vraag

Noteer van de zinnen de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow),
het werkwoordelijk gezegde (wg) OF naamwoordelijk gezegde (ng), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv) en de bijwoordelijke bepalingen (bwb). 
Zet een kruisje als een zinsdeel ontbreekt.

1. De 107-jarige Japanse zussen Umeno en Koume hebben een record binnengesleept.
2. Volgens Guinness World Records zijn zij de oudste eeneiige tweeling ooit.
3. De 107-jarige zussen werden geboren in het begin van de twintigste eeuw.
4. Beide zussen woonden lange tijd apart van elkaar in verschillende verzorgingstehuizen.
5. Ze maakten al jaren grapjes over het bereiken van hun recordleeftijd.
Zinnen ontleden (opdracht 5)
timer
5:00

Slide 21 - Tekstslide

Wat?
Cursus 5: Grammatica zinsdelen §5 Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde. 
Opdracht 5 en 6 (blz. 214-215).
Hoe?
Zelfstandig. De eerste vijf minuten in stilte, daarna overleggen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
5 minuten. Daarna gaan we de opdrachten bespreken.
Klaar?
Oefen verder: https://www.cambiumned.nl/zinsdelen/

Huiswerk voor de volgende les

Slide 22 - Tekstslide

  • Je hebt de herhaling van leerjaar 1 gemaakt.
  • Je weet het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.
  • Je kunt het naamwoordelijke gezegde in een zin vinden.
Lesdoelen

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde?

Slide 24 - Open vraag

Maak een zin met een werkwoordelijk gezegde (wg) en een zin met een naamwoordelijk gezegde (ng).

Slide 25 - Open vraag

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 26 - Tekstslide