Troisième cours 16 septembre

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Planning et buts

Aan het eind van dit blokuur....

1. Hebben we het huiswerk besproken

2. Kan je een  verhaal over familie begrijpen. 

3. Kan je jezelf voorstellen en iets over je familie vertellen. 

Klassenregels

We werken rustig samen in de klas.

We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.

Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.

We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook in de telefoontas.

We steken onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.

We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.

We laten elkaar uitpraten.

We eten en drinken niet in het klaslokaal (behalve in de pauzes).

Huiswerk bespreken

Vocabulaire A et B

Zinnen en verhaaltje maken in de présent

Vocabulaire A

Vocabulaire B

Koppel de antwoorden aan de juiste vragen. 

Phrases, partie B

Tu peux te présenter? 

Tu as des frères et soeurs? 

Ils sont comment? 

Mon frère est sportif et ma soeur est sympa.

Je m'appelle Zoé et j'ai 16 ans

Oui, j'ai un frère et une demi-soeur.

De opdrachten

1. Maak 5 zinnen met in ieder geval:

elk werkwoord (aller, faire, nager, jouer et parler) en 5 verschillende vormen van het bezittelijk voornaamwoord gebruikt.

2. Maak een verhaaltje over jouw droomvakantie, wat doe je dan? Zet het in de présent en oefen vooral met de werkwoorden op -er en aller en faire. 

Jezelf voorstellen

1. Je stelt jezelf voor (je naam en leeftijd)

2. Je vertelt of je broers of zussen hebt

3. Je geeft aan hoe je broer(s) en/of zus(sen) zijn 

Tu peux te présenter?

Tu as des frères et soeurs?

Ils sont comment?

Au travail

Faites exercice 8,10 et 11 de partie B (p.10-11 WB)

Het bezittelijk voornaamwoord

Het bezittelijk voornaamwoord

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord dat in deze zin past. Let op de vorm van het bezittelijk voornaamwoord.

(hun)… amis viennent demain

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) père

Noem 3 bezittelijke voornaamwoorden voor "mijn"

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (jouw) parents

vul het juiste bezittelijk voornaamwoord in:
(uw) avenir

vul het bezittelijk voornaamwoord in
C'est (jouw) ami?

Vertaal het goede bezittelijk voornaamwoord:
(zijn) voitures

Hoe werkt de 'klinker-regel' bij
bezittelijk voornaamwoorden?

Vertaal het goede bezittelijk voornaamwoord:
(hun) mère

Het bezittelijk voornaamwoord
(mijn) copains

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) père

Devoirs

Faire: 

Exercices 13bc et 14ab

Apprendre:

Vocabulaire A et B (p.39-40 WB)

Grammaire C (p.10 TB)