- Persoonsvorm
Wij lopen altijd naar school.
- Voltooid deelwoord
Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.
- Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord.
De gelopen afstand was 13 kilometer.
4. Onvoltooid deelwoord
Lopend ging hij naar zijn werk.
5. Hele werkwoord/infinitief
Wij willen daar graag lopen.