Examentraining vmbo 4

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Examen Nederlands

Leesvaardigheid:

- meerkeuzevragen

- open vragen

- samenvattingsvragen

Schrijfvaardigheid:

- schrijfopdracht

Wat komt er in het examen Nederlands?

Tips

• Gebruik kladpapier bij lange antwoorden en de schrijfopdracht.
• Maak gebruik van het woordenboek.
• Oefen op: www.eindexamensite.nl/ www.examenblad.nl

Examenstrategie

6 stappen om je examen Nederlands 

goed door te komen

Stap 1

Neem eerst het examen 

helemaal door.

Stap 2

Kijk naar de schrijfopdracht:

- Wat voor tekst moet je schrijven?

- Wordt er een voorafgaande tekst uit het examen gebruikt?

Stap 3

Deel je tijd in:

Je hebt 120 minuten (2 uur) de tijd:

80 minuten leesteksten (70 + 10)
30 minuten schrijfopdracht
10 minuten controleren

Stap 4

Noteer woorden en zinnen in vragen en teksten die je belangrijk vindt of die je helpen om het juiste antwoord te geven.

Stap 5

Geef bij elke vraag antwoord. 

Als je geen antwoord geeft, krijg je zeker geen scorepunten. Controleer je antwoord door jezelf af te vragen: Geeft mijn antwoord duidelijk antwoord op de vraag die wordt gesteld? En begrijpt iemand anders het antwoord?

Stap 6

Controleer je werk:

• Heb je alle vragen beantwoord?
• Heb je alle punten van de schrijfopdracht verwerkt?
• Heb je spelling, zinsbouw, interpunctie en conventies gecontroleerd bij je schrijfopdracht?

Wat is GEEN signaalwoord van een opsommend tekstverband?

1. bovendien
2. daarnaast
3. niet alleen...maar ook
4. al met al

Wat wordt er bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst?

1. De mening van de schrijver.
2. Een samenvatting van de tekst in één zin.
3. Het antwoord op de vraag: 'Waar gaat de tekst over?'.
4. De belangrijkste functie van de inleiding.

Wat is de juiste manier om een zin te citeren?

1. Bij veel open vragen moet je een zin citeren. (r. 8-9)
2. "Bij veel open .... " (r. 8-9)
3. "Bij veel open vragen moet je een zin citeren (r. 8-9)."
4. "Bij veel open vragen moet je een zin citeren." (r. 8-9)

Welke bewering is juist?

1. Na 'Betreft:' noteer je het onderwerp van de brief, met een kleine letter.
2. Na 'Betreft:' noteer je het onderwerp van de brief, met een hoofdletter.
3. Je begint de inleiding van de brief met een kleine letter.
4. De letters van jouw postcode schrijf je met kleine letters.

Welke voorbeeldzin is juist?

1. Ik schrijf deze brief na aanleiding van een opdracht voor school.
2. Ik schrijf deze brief, omdat ik na aanleiding van school een opdracht moet doen.
3. Ik schrijf deze brief naar aanleiding van een opdracht voor school.
4. Ik schrijf deze brief, omdat ik naar aanleiding van school een opdracht moet doen.

Welke voorbeeldzin is juist?

1. Zou u om 13 uur bij ons op school kunnen zijn voor het interview?
2. Zou u om 13.00 u. bij ons op school kunnen zijn voor het interview?
3. Zou u om 13.00 uur bij ons op school kunnen zijn voor het interview?
4. Zou u om 1 uur bij ons op school kunnen zijn voor het interview?

In welke zin is de komma NIET juist gebruikt?

1. Als het mogelijk is, zou ik graag een interview bij u afnemen.
2. Ik schrijf deze brief, omdat ik voor school een interview bij iemand moet afnemen.
3. Ik moet voor school een interview bij iemand afnemen, en daarom stuur ik u deze brief.
4. De vragen die ik voor het interview heb bedacht, zou ik graag aan u willen stellen.

Wat is NIET toegestaan bij het examen?

1. woordenboek
2. pennen
3. markeerstiften
4. Tipp-Ex

Welk punt valt er bij de schrijfopdracht NIET onder 'taalgebruik'?

1. conventies
2. spelling
3. formulering
4. interpunctie

Hoeveel punten kun je maximaal behalen voor taalgebruik bij de schrijfopdracht?

1. 2
2. 5
3. 6
4. 10

Welke drie mogelijke schrijfopdrachten zijn er?

Welk type woorden moet je zeker leren?

1. Signaalwoorden
2. Werkwoorden
3. Verwijswoorden
4. Functiewoorden

Tekst 3 is altijd een advertentie. Welk tekstdoel heeft een advertentie?

Sleep de verbanden naar de juiste signaalwoorden

maar, daarentegen

Bijvoorbeeld, neem nou

Ten eerste, als laatste, ABC

Eerst, vervolgens, daarna

Doordat, waardoor

Tijdsvolgorde

Oorzaak- gevolg

Opsomming

Tegenstelling

Voorbeeld

Sleep het juiste tekstdoel naar het juiste plaatje.

Informeren

Amuseren

Activeren

Overtuigen

Welke woorden kunnen je helpen als je een vraag krijgt over het verband tussen twee alinea's?

1. werkwoorden
2. verwijswoorden
3. signaalwoorden
4. zelfstandige naamwoorden

Wat is een anekdote?

1. Een leesteken dat laat zien dat er een citaat begint.
2. Een kort, grappig verhaaltje over iets wat echt gebeurd is.
3. Een afsluiting van de tekst, waarin de schrijver een advies geeft.
4. Een korte inleiding van de tekst, waarin de schrijver zijn mening geeft.

Wat is een signaalwoord van een redengevend tekstverband?

1. want
2. echter
3. daarentegen
4. bovendien

Ga oefenen op

www.eindexamensite.nl