herhaling thema 5

Vandaag 
Herhaling Thema 5
Quizz
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vandaag 
Herhaling Thema 5
Quizz

Slide 1 - Tekstslide

Je moet leren voor je examen, maar je hebt meer zin om te netflixen. Met welk deel van de hersenen besluit je wat je gaat doen?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam
D
Ruggenmerg

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een zenuwcel?
A
Een cel die zuurstof transporteert
B
Een cel die signalen verstuurt
C
Een cel die afweerstoffen produceert
D
Een cel die voedingsstoffen opneemt

Slide 3 - Quizvraag

hint:
we beginnen bij 1 met 'hoge glucoseconcentratie'.
Vul de rest van de nummers in volgorde zelf in! 
insuline
glucagon
stimuleert cellen om meer glucose op te nemen
bloedsuikerspiegel stijgt
bloedsuikerspiegel daalt
hoge glucoseconcentratie
lage glucoseconcentratie

Slide 4 - Sleepvraag

Stap 0:  Je bent flink aan het sporten geweest, je hebt gezweet
Stap 2
Stap 1
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Sensoren in de hypothalamus registeren een te hoge osmotische waarde (te weinig water in bloed).

Via de hypofyse komt ADH in het bloed.

ADH bereikt de nieren en nieren gaan meer water terugresorberen

De osmotische waarde van het bloed daalt.

Sensoren in de hypothalamus registeren de lagere (gewenste) osmotische waarde.

De hypothalamus wordt geremd in de afgifte van ADH.

De hypothalamus wordt hierdoor gestimuleerd om ADH te maken en via hypofyse uit te scheiden

Slide 5 - Sleepvraag

Hersenen
Ruggenmerg
Centrale zenuwstelsel
Zenuwstelsel
Perifere zenuwstelsel

Slide 6 - Sleepvraag

Zenuwstelsel
Centraal zenuwstelsel
Perifeer zenuwstelsel
Autonoom zenuwstelsel
Somatisch zenuwstelsel
Sympathisch zenuwstelsel
Parasympathisch zenuwstelsel

Slide 7 - Sleepvraag

Sleep de activiteiten naar het juiste zenuwstelsel.
Parasympatisch zenuwstelsel
Sympathisch zenuwstelsel

Slide 8 - Sleepvraag

Binas 88A - De richting van de impulsoverdracht gaat van de dendriet langs het cellichaam naar het axon.
A
wel
B
niet

Slide 9 - Quizvraag

Impulsoverdracht verloopt van het postsynaptisch neuron naar het presynaptisch neuron.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Enkele jaren geleden is het aantal ziektes waarop men baby's screent met behulp van een hielprik uitgebreid. De hielprik wordt uitgevoerd bij pasgeboren baby's om na te gaan of bij het kind een aantal ernstige, erfelijke aandoeningen aanwezig zijn. Een van die ziekten waarop wordt getest is fenylketonurie (PKU). Er zijn twee vormen van PKU: klassieke en maligne. Bij de klassieke vorm ontbreekt een bepaald enzym, waardoor fenylalanine zich ophoopt in het bloed. Dit kan uiteindelijk leiden tot een hersenbeschadiging. Bij een maligne vorm ontstaat een tekort aan neurotransmitters. Dit zijn stoffen die betrokken zijn bij impulsoverdracht in het zenuwstelsel.
Op welke plaatsen komen deze neurotransmitters bij een gezond persoon vrij op het moment dat de impulsoverdracht mogelijk wordt? (T2)
A
In de cellen van Schwann, rondom een axon
B
In het cellichaam van het neuron dat de impuls gaat doorgeven
C
In de dendriet van het neuron dat de impuls ontvangt
D
In de synapsspleet tussen twee neuronen

Slide 11 - Quizvraag

29-1) Iemand duwt je. Je voelt de duw, kijkt opzij en duwt terug.
Is deze handeling een bewuste reactie of een reflex? Leg je antwoord uit.

Slide 12 - Open vraag

Iemand duwt je. Je voelt de duw, kijkt opzij en duwt terug.

29-2) Beschrijf de weg waarlangs bij deze handeling impulsen naar de gevoelscentra in de grote hersenen worden geleid.

Slide 13 - Open vraag

Iemand duwt je. Je voelt de duw, kijkt opzij en duwt terug.

29-3c) Wat is bij deze handeling de functie van de gevoelscentra in de grote hersenen?

Slide 14 - Open vraag

Wat is bij deze handeling de functie van de bewegingscentra in de grote hersenen?

Slide 15 - Open vraag

Wanneer je een operatie aan je voet ondergaat, kan dat onder plaatselijke verdoving. Je blijft dan bij bewustzijn maar voelt de pijn niet. De bekendste vorm is de ruggenprik. Door een vloeistof om het ruggenmerg te spuiten, worden de gevoelszenuwcellen en bewegingszenuwcellen in het onderlichaam verdoofd. Een patiënt wordt geopereerd aan zijn voet.
32b) Is het mogelijk dat de patiënt zijn voet in een reflex terugtrekt tijdens de operatie als hij een ruggenprik heeft gekregen? Leg je antwoord uit.

Slide 16 - Open vraag

Welke zenuwcel is dit?
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw

Slide 17 - Quizvraag

Wat voor type zenuwcel is zenuwcel 1?
A
Bewegingszenuwcel
B
Schakelcel
C
Gevoelszenuwcel

Slide 18 - Quizvraag

Welke soort
zenuwcel bevindt bij 1?
A
Sensorische zenuwcel
B
Motorische zenuwcel
C
Schakelcel
D
Zowel sensorisch als motorisch

Slide 19 - Quizvraag


In een zenuwcel heerst een ladingsverschil tussen binnen- en buitenzijde van de cel.

Welke bewering over de membraan van deze zenuwcel is juist?

A
De buitenzijde is positief en de binnenzijde positief
B
De buitenzijde is positief en de binnenzijde negatief
C
De buitenzijde is negatief en de binnenzijde negatief
D
De buitenzijde is negatief en de binnenzijde positief

Slide 20 - Quizvraag

Wat wordt aangegeven bij
de cijfer 2 bij deze
motorische zenuwcel?
A
Repolarisatie
B
Hyperpolarisatie
C
Drempelwaarde
D
Depolarisatie

Slide 21 - Quizvraag


Zenuwcel 1 is verbonden met een spier, zenuwcel 2 met een zintuig. 
In welke richting verlopen in
  zenuwcel 1 impulsen?  En in welke richting verlopen in zenuwcel 2 impulsen? 


A
1: in richting P 2: in richting R
B
1: in richting P 2: in richting S
C
1: in richting Q 2: in richting R.
D
1: in richting Q 2: in richting S

Slide 22 - Quizvraag

Welk type spier is geinerveerd door het animale zenuwstelsel?
A
Glad spierweefsel
B
Dwarsgestreept spierweefsel

Slide 23 - Quizvraag

Enkele beweringen over dwarsgestreept spierweefsel zijn:
1 In een spier die zich in het lichaam gedeeltelijk samentrekt, zijn álle spiervezels gedeeltelijk samengetrokken.
2 Een spiervezel die ontspannen is, verbruikt geen energie.
3 Een motorische eenheid (zenuw + spiervezel) heeft als geheel een prikkeldrempel.
A
1 en 3 zijn juist
B
alleen 2 is juist
C
Alleen 3 is juist
D
1, 2 en 3 zijn juist

Slide 24 - Quizvraag

Zintuig = Receptor
Spier = effector
Centraal zenuwstelsel
Motorische zenuwcel
Sensorische zenuwcel

Slide 25 - Sleepvraag

Zet van groot naar klein:
Groot
Klein
Spier
Myofibril
Spierbundel
Spiervezel
myosine Filament

Slide 26 - Sleepvraag

Spier
Spierschede
Spiervezel
Pees
Spierbundel
Bewetgings-
zenuwcel

Slide 27 - Sleepvraag

Welke spieren vormen een antagonistisch paar?
Spier 1 en spier

Spier 2 en spier
3
4

Slide 28 - Sleepvraag

spieren en klieren noemen wij:
A
effectoren
B
conductoren
C
receptoren

Slide 29 - Quizvraag

Wat ontstaat er als er in spieren verbranding zonder zuurstof plaats vindt
A
glycogeen
B
melkzuur
C
spiervezels
D
eiwitten

Slide 30 - Quizvraag

Actine/ myosine

Slide 31 - Tekstslide

2
4
1
3
Pi komt vrij, binding van myosine aan actine
ADP komt vrij, ATP bindt
ATP wordt gehydroliseerd
Myosine verandert van vorm en beweegt zich langs actine

Slide 32 - Sleepvraag

Bij spiercontractie 'wandelt' myosine langs actine oa dmv
A
loslaten van myosine aan actine door ATP binding aan myosine
B
binden van myosine aan actine door omzetten van ADP in ATP
C
Het loslaten van ADP van myosine door middl van hydrolyse
D
het omslaan van de myosinekop door het omzetten van ADP in ATP

Slide 33 - Quizvraag

BINAS tabel 90C: er zitten in spieren actine- en myosine eiwitten. Welk eiwit is een motoreiwit?
A
geen van beide
B
actine eiwitten
C
myosine eiwitten
D
beide

Slide 34 - Quizvraag

Aan de slag
Leren

Slide 35 - Tekstslide