4MAVO T3 Verbanden, grafieken en vergelijkingen

4MAVO T3 Verbanden, 
grafieken en vergelijkingen
Oefenen voor het tentamen, succes! 

Ken je de basis en kun je de opgaven maken? 
Dit is alleen de basis en dit is niet voldoende oefening voor T3, maar wel een goede start. 

Nodig: Rekenmachine, denkpapier en een pen
4^3 betekent 
43
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

4MAVO T3 Verbanden, 
grafieken en vergelijkingen
Oefenen voor het tentamen, succes! 

Ken je de basis en kun je de opgaven maken? 
Dit is alleen de basis en dit is niet voldoende oefening voor T3, maar wel een goede start. 

Nodig: Rekenmachine, denkpapier en een pen
4^3 betekent 
43

Slide 1 - Tekstslide

Is deze grafiek lineair of niet?
A
Ja
B
Nee

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het begingetal bij deze grafiek?
A
500
B
0
C
100
D
5

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het hellingsgetal bij deze grafiek?
A
400
B
100
C
-100
D
-500

Slide 4 - Quizvraag

Bij een lineair verband kun je altijd een grafiek tekenen. De grafiek heeft altijd ........
A
een kromme lijn
B
een rechte lijn

Slide 5 - Quizvraag

Is dit een lineaire grafiek?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quizvraag


Als je de grafiek tekent, dan ...
A
.... is de grafiek een parabool
B
... staat de prijs bij de horizontale as.
C
... kijk je wat beter uitkomt op de assen.
D
... staat de prijs bij de verticale as.

Slide 7 - Quizvraag



bereken het snijpunt van de grafieken bij de volgende lineaire formules:

3x+9=9x21
A
x=21
B
x=321
C
x=5
D
x=5

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de lineaire formule bij deze grafiek ?
A
aantal graden = 90 - 10 x tijd
B
aantal graden = 40 + 10 x tijd
C
aantal graden = 90 + 10 x tijd
D
aantal graden = 10 - 90 x tijd

Slide 9 - Quizvraag


9c) Let op: Gebruik de afbeelding hiernaast. Bij de grafiek hoort een lineair verband.

→ Geef een formule die bij dit verband hoort. Neem voor a het aantal inwoners en voor t het aantal jaren met  t = 0 op 1 januari 2010.



Slide 10 - Open vraag


1) Let op: Gebruik de afbeelding hiernaast.
Van het punt A (0, 2400) tot het punt B (200, 200) mag je ervan uitgaan dat er een lineair verband is tussen hoogte in meter en tijd in seconden.

→ Geef een formule die bij dit verband hoort.



Slide 11 - Open vraag

Een grafiek van een wortelformule is een rechte lijn
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Welk van onderstaande grafieken hoort bij een wortelformule?
A
B
C
D

Slide 13 - Quizvraag

Hoe noem je deze soort formule?
A
Kwadratische formule
B
Omgekeerd evenredige formule
C
Wortelformule
D
Machtsformule

Slide 14 - Quizvraag


y = 20 + 6x
A
lineaire formule
B
kwadratische formule
C
wortelformule
D
machtsformule

Slide 15 - Quizvraag

Is er sprake van
exponentiele groei?
Zo ja, wat is de
groeifactor?
t in jaren
1
2
3
 N
50
60
72

Slide 16 - Open vraag

Wat is de standaardformule voor exponentiële groei?
Gebruik ^ voor de macht, dus bijv. 3^t =
3t

Slide 17 - Open vraag

Stel de formule op bij deze exponentiële groei.

Slide 18 - Open vraag

Hoort deze tabel bij exponentiële groei?

Slide 19 - Open vraag

Is hier sprake van exponentiele groei?


A
ja
B
nee

Slide 20 - Quizvraag

De formule voor
exponentiële groei is :
A
N = b + g x t
B
N = g + b^t
C
N = b x g^t
D
N = g + b x t

Slide 21 - Quizvraag

Bij een exponentiële groei is de groeifactor 1,735 per maand.
Geef het groeipercentage
A
7,35%
B
173,5%
C
73,5%
D
1,735%

Slide 22 - Quizvraag

Is hier sprake van exponentiële groei?
A
ja, de groeifactor is 0,7
B
ja, de groeifactor is 0,75
C
ja, de groeifactor is 0,46
D
nee

Slide 23 - Quizvraag

Bij een exponentiële groei is de groeifactor 0,845 per dag.
Wat is de procentuele afname per dag?
A
84,5%
B
0,845%
C
26,5%
D
15,5%

Slide 24 - Quizvraag

Ken jij de formule van
exponentiële groei
uit je hoofd?
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quizvraag

Deze tabel hoort bij exponentiële groei
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quizvraag

Bij de tabel hoort exponentiele groei.
Onder de tabel moet op de puntjes de groeifactor staan.

Bereken de waarde van h bij t=4.
A
h=960,4
B
h=490
C
h=1344

Slide 27 - Quizvraag

is dit een omgekeerd evenredig verband?
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quizvraag

Welke grafiek hoort bij een omgekeerd evenredig?
A
1 (links)
B
2
C
3
D
4 (rechts)

Slide 29 - Quizvraag

Omgekeerd evenredig
boven keer 2
dan onder ...
A
delen door 2
B
keer 2

Slide 30 - Quizvraag

Welke formule hoort bij dit omgekeerd evenredig verband
x
-3
-2
-1
1
2
6
y
8
-12
-24
24
12
4
A
y = 24 : x
B
y = 24x
C
y =3x + 8
D
y = 3 : x

Slide 31 - Quizvraag

Welke formule is een omgekeerd evenredig verband?
A
y = 60 + x
B
y = 60 : x
C
y = 60x
D
x =60y

Slide 32 - Quizvraag

Max zet een bedrag van € 500 op de bank. Hij krijgt hier op 3,7 % rente per jaar. Maak een formule waarmee hij kan berekenen hoeveel euro (B) er na een tijd van t jaren op de spaarrekening staat.
Begin je formule met de letter B en gebruik geen spaties.
"tot de macht" kun je zo intypen: ^7 (is tot de macht 7)

Slide 33 - Open vraag

De algen begonnen met 120 en groeien per dag met 15%
Wat is de formule? ^ is tot de macht

Slide 34 - Open vraag

Laat met een berekening zien dat een bol met een straal van 5 cm een inhoud heeft van ongeveer 524 cm^3. Gebruik de formule.

I=34πr3

Slide 35 - Open vraag

Goed gedaan!
Je hebt gewerkt aan de basis van H2 en H4. Oefen thuis ook met opgaven uit het boek opnieuw maken of bijvoorbeeld de D-toets op blz. 108-110 voor H2 .
blz. 219-222 voor H4 (sla opgaven 2 en 3 over). 

De opgaven op de D-toets H2 en H4 komen weinig voor in de LessonUp. Besteed daar dus goed aandacht aan. Je oefent daar bijvoorbeeld ook met het tekenen van grafieken en formules invullen. 


Slide 36 - Tekstslide