- Wat is de titel?
- Vat het verhaal samen in 6 – 8 zinnen.
- Wat voor personages zitten er in het verhaal?
- Wanneer speelt het verhaal zich af? (verleden, heden, toekomst, etc.)
- Hoeveel tijd verstrijkt er in het verhaal? (een uur, een dag, een week, etc.)
- Waar speelt het verhaal zich af? In welk land? En op welke plek? (in het bos, in de stad, in een dorpje, op een berg, op een eiland, etc.)
- Wat vind je leuk aan het verhaal en waarom?