Past simple deel 2 & bezit 's

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b, k, g
• Leerjaar 2

Noem 1 ding wat je nog weet over de Past Simple

Past Simple

The past simple is what in Dutch is called the verleden tijd

Past Simple

Je gebruikt de Past Simple wanneer iets in het verleden is gebeurt en is afgelopen.

Past Simple - Regelmatige ww

Achter een regelmatig werkwoord komt in de Past Simple: '-ed'

Bijvoorbeeld bij het ww lopen (to walk):

I walk -> I walked

He walks -> He walked

They walk -> They walked

Past Simple - Regelmatige ww

Spelling:
Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + -y, dan verandert de -y in -ie:

• I carry - I carried

Let op, er verandert niets als het werkwoord eindigt op klinker + -y:

• I play - I played

Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:

• I live - I lived

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:

• I drop - I dropped

Past Simple - Onregelmatige ww

Sommige werkwoorden in het Engels zijn onregelmatig, dit betekent dat deze niet een '-ed' erachter krijgen geplakt in de Past Simple, zij hebben hun eigen vorm.

To write -> wrote; I wrote her a letter last week

to go -> went; He went to Italy last year

to make -> made: They made a very nice meal two days ago

Past Simple - Onregelmatige ww

Er zijn geen regels voor de onregelmatige werkwoorden, je moet deze gewoon uit je hoofd leren.

Past Simple - Vragen/negatief

Vragen (?) -> Did + hele ww

Did you walk to school yesterday?

Negatief (-) -> didn't + hele ww

You didn't walk to school yesterday.

My sister .......... (play) the guitar last year.

They ....... (go) home after school yesterday.

What is the past tense of: Help

1. helping
2. helped
3. helps
4. help'd

What is the past tense of: study

1. studyd
2. studyied
3. studyed
4. studied

What is the past tense of: buy

1. buyed
2. bought
3. boughd
4. bught

What is the past tense of: walk

1. walkt
2. wolked
3. wolk
4. walked

fill in: I ..... a sandwich yesterday.

1. eat
2. drink
3. drank
4. ate

Fill in: We ..... on holiday 2 years ago.

1. go
2. went
3. been
4. walked

Fill in: I ..... very happy yesterday.

1. am
2. is
3. was
4. were

You use a past simple when...

1. Something happened in the future.
2. Something happens every day.
3. Something happened in the past and is now finished.
4. Something didn't happen yet.

When do you use the past simple?

Do you know what the past simple is?

Bezit 's of '

's   of   '

geven bezit aan,

dus dat iets van iemand is

's

mensen en dieren --> enkelvoud

Jenny's laptop.

Lucas's iPad.

The cat's whiskers.

meervouden die niet op een -s eindigen

The children's school. 

'

als een meervoud eidigt met een -S dan gebruik je geen 'S maar alleen een '

The dogs' toys. (honden)

The girls' teacher is the best. (meisjes)

Give it a go! 

Je gebruikt 's om bezit aan te geven bij:

1. Meervouden die niet op -s eindigen
2. Meervouden die op -s eindigen.
3. Alle enkelvoud
4. Alle enkelvoud en meervoud die niet eindigt op -s

Je gebruikt ' om bezit aan te geven bij:

1. Meervouden die niet op -s eindigen
2. Meervouden die op -s eindigen.
3. Alle enkelvoud
4. Alle enkelvoud en meervoud die niet eindigt op -s

's

'

my rabbits 

Jonah

the men

my sister

criminals

Lies

the teacher

What did you learn today? 

Homework

Volgende week woensdag: proefwerk Unit 2 (online als dit gaat lukken). Leer hier de blauwe pagina's voor: blz 80 tot en met blz. 85.