21-22 / Par. 4.6

Goederenstroom en voorraadbeheer
Klas 1hvsb
Schooljaar 2021-2022
Opleiding Verkoopspecialist
Docent: mevrouw Jansen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
RetailMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Goederenstroom en voorraadbeheer
Klas 1hvsb
Schooljaar 2021-2022
Opleiding Verkoopspecialist
Docent: mevrouw Jansen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Inhoud les
  • Uitleg par. 4.6  Inkoopwaarde van de omzet
  • Aan de slag

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen:
  • Je leert wat inkoopwaarde van de omzet is.
  • Je leert hoe je de inkoopwaarde van de
     omzet moet berekenen vanuit de verkochte
     voorraad.
  • Je leert hoe je de inkoopwaarde van de
      omzet moet berekenen vanuit de omzet en
      de brutowinst.
  • Je leert wat brutowinst is en hoe je deze
      moet berekenen.


Slide 5 - Tekstslide

De examentermen van par. 4.6 (IWO):
  • Staan niet specifiek genoemd in de examentermen, maar voor andere formules die wel in de examentermen worden genoemd moet je de inkoopwaarde van de omzet (IWO) kunnen berekenen.

Slide 6 - Tekstslide

                                 Omzet

  • Een winkel heeft deze week 20
      kandelaars verkocht tegen 
    een
      verkoopprijs van € 25,- per stuk.
  • De omzet van de kandelaars van
     die week is dan 20  x  € 25,-   = 
     € 500,-

         Inkoopwaarde van de omzet 

  • De kandelaars zijn ook ingekocht
     door de winkel.
  • De winkel heeft de kandelaars
     ingekocht voor € 10,- per stuk.
  • Dan is de inkoopwaarde van de
     omzet 20 x € 10,- = € 200,-

Slide 7 - Tekstslide

Betekenis inkoopwaarde van de omzet (IWO)
De inkoopwaarde van de omzet :
  • Als je producten hebt verkocht ga je kijken wat je er zelf in het verleden voor hebt betaald toen je ze inkocht.
  • Dus als je 20 kandelaars hebt verkocht, ga je kijken wat je voor die 20 kandelaars heb betaald toen je ze inkocht.
  • De inkoopwaarde van de omzet is dus de inkoopprijs van de producten die je hebt verkocht.

Slide 8 - Tekstslide

De verkoopprijs van een kaars is € 2,50 per stuk. De winkel verkoopt 30 kaarsen. Wat is de omzet?

Slide 9 - Open vraag

Uitleg vraag
Omzet is 30 x € 2,50 = € 75,00

Slide 10 - Tekstslide

Een winkel heeft 30 kaarsen verkocht. De winkel moet een inkoopprijs van € 1,50 per stuk betalen voor deze kaarsen. Wat is de IWO (in euro's)?

Slide 11 - Open vraag

Uitleg vraag
IWO is 30 x € 1,50 = € 45,-

Slide 12 - Tekstslide

Een winkel heeft 40 tassen voor € 25,- per stuk ingekocht. De winkel heeft hiervan 30 tassen verkocht. Wat is de inkoopwaarde van de omzet (in euro's)?

Slide 13 - Open vraag

Uitleg vraag
  • Het totaalbedrag aan inkopen is  40 x € 25,-  =  € 1.000,-
  • De inkoopwaarde van de omzet is de inkoopprijs van de producten die je hebt verkocht.
  • De winkel heeft 30 tassen verkocht. Voor deze tassen heeft de winkel een inkoopprijs van
     € 25,- per stuk betaald.
  • Dus de inkoopwaarde van de omzet is   30  x  € 25,-   =  € 750,-

Slide 14 - Tekstslide

De omzet van kaarsen is € 75,- / de IWO van de kaarsen is € 45,- / Hoeveel winst heeft deze winkel gemaakt?

Slide 15 - Open vraag

Uitleg vraag
  • De winkel heeft € 75 -  € 45  =  € 30 winst gemaakt.
  • Dit noem je de brutowinst.
  • Brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet

Slide 16 - Tekstslide

Par. 4.6 - Inkoopwaarde van de omzet (IWO)
  • De inkoopwaarde van de omzet is de inkoopprijs van de producten die je
      hebt verkocht.
  • Om de inkoopwaarde van de omzet uit te rekenen wil je dus eigenlijk 
      weten hoeveel je hebt verkocht (tegen inkoopprijs).
  • Je kunt de inkoopwaarde van de omzet op twee manieren uitrekenen. 

Slide 17 - Tekstslide

Manier 1: IWO berekenen vanuit de verkochte voorraad

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Een voorbeeld
  •  Van een artikelgroep zijn de volgende gegevens bekend:
                        - waarde van de voorraad op 1 januari: € 23.560
                        - waarde van de voorraad op 31 december: € 19.580
                        - totaalbedrag inkopen in dat jaar: € 55.670

  • Bereken de inkoopwaarde van de omzet (IWO)

Slide 20 - Tekstslide

Uitleg voorbeeldvraag
IWO = beginvoorraad + inkopen - eindvoorraad
IWO = € 23.560 + € 55.670 - € 19.580 = € 59.650

Slide 21 - Tekstslide

Beginvoorraad € 35.000 / eindvoorraad € 22.000 / waarde inkopen € 56.000 / Bereken de IWO

Slide 22 - Open vraag

Uitleg vraag
  • Berekening:
                    IWO = beginvoorraad + inkopen - eindvoorraad
                    IWO = € 35.000 + € 56.000 - € 22.000 = € 69.000 
  • Dit  betekent dus dat de winkel € 69.000 aan inkoopprijs heeft betaald
     voor de voorraad die deze winkel heeft verkocht. 

Slide 23 - Tekstslide

Manier 2: IWO berekenen vanuit de omzet

Slide 24 - Tekstslide

Voorbeeld
  • Een winkelier heeft een omzet van € 75,- 
  • De inkoopwaarde van de omzet is € 45,-
  • De winkelier heeft dus € 75 - € 45 = € 30 winst gemaakt.
  • Dit noem je de brutowinst.

Slide 25 - Tekstslide

De omzet van een winkel is € 350.000. De brutowinst is € 195.000. Wat is de IWO ?

Slide 26 - Open vraag

Uitwerking vraag
  • Omzet - IWO = brutowinst     --> je kunt dan ook zeggen:
  • Omzet - brutowinst = IWO
     € 350.000 - € 195.000 = € 155.000

Slide 27 - Tekstslide

Voorraad op 1 januari is € 155.000 / voorraad op
31 december is € 132.000 / totaalbedrag inkopen is € 280.000 / Wat is de IWO?

Slide 28 - Open vraag

Uitwerking vraag
  • IWO = beginvoorraad + inkopen - eindvoorraad
  • IWO = € 155.000 + € 280.000 - € 132.000 = € 303.000

Slide 29 - Tekstslide

Omzet is € 180.000 / inkoopwaarde van de omzet is € 120.000 / wat is de brutowinst?

Slide 30 - Open vraag

Uitwerking vraag
  • Omzet - IWO = brutowinst
  • € 180.000 - € 120.000 = € 60.000

Slide 31 - Tekstslide

Omzet is € 385.000 / brutowinst is
€ 95.000 / wat is de IWO?

Slide 32 - Open vraag

Uitwerking vraag
  • Omzet - brutowinst = IWO                          dus 
  • € 385.000 - € 95.000 = € 290.000

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Aan de slag
Maken uit je boek opdracht 26 t/m 29 van par. 4.6

Slide 35 - Tekstslide