Elektriciteit - quiz

Quiz H4 Elektriciteit
4.1 t/m 4.4
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeScienceMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Quiz H4 Elektriciteit
4.1 t/m 4.4

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet een stroomkring sowieso bevatten?
A
- Spanningsbron - Verbindingssnoeren - Apparaat
B
- Spanningsmeter - Verbindingssnoeren - Apparaat
C
- Stroommeter - Verbindingssnoeren - Apparaat

Slide 2 - Quizvraag

Wat zijn isolatoren?
A
Stoffen waar stroom makkelijk doorheen loopt.
B
Stoffen die elektrische stroom niet of heel slecht doorlaten.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het symbool voor stroomsterkte?
A
G
B
H
C
I
D
J

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de eenheid van de stroomsterkte?
A
Volt
B
Spanning
C
Ampère
D
Elektriciteit

Slide 5 - Quizvraag

In welke richting loopt stroom?
A
Van de pluspool naar de minpool
B
Van de minpool naar de pluspool

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het gevolg van een kleine weerstand?
A
De stroom loopt gemakkelijk door een snoer
B
De stroom loopt moeizaam door een snoer

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de betekenis van spanning?
A
Hoeveel energie een apparaat verbruikt
B
Hoeveel elektronen er per seconde langs komen
C
De hoeveelheid energie van elk elektron

Slide 8 - Quizvraag

Op stopcontacten staat de netspanning. Hoe hoog is deze in Nederland?
A
24 Volt
B
230 Volt
C
850 Volt
D
5 Volt

Slide 9 - Quizvraag

Welke stroomkring is serie geschakeld?
A
Het linker plaatje
B
Het rechter plaatje

Slide 10 - Quizvraag

Hoe heet de andere schakeling?

Slide 11 - Open vraag

Hoe is de schakeling
geschakeld?
A
In serie
B
Parallel

Slide 12 - Quizvraag

Hoe is de schakeling
geschakeld?
A
In serie
B
Parallel

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het vermogen?
A
Hoeveel energie een apparaat per seconde verbruikt.
B
Het aantal uur een batterij meegaat
C
Hoeveel elektrische stroom een apparaat aan kan.
D
Hoeveel energie een apparaat nodig heeft.

Slide 14 - Quizvraag

Welke formule is juist?
A
Vermogen=stroomspanning
B
Vermogen=spanningstroom
C
Vermogen=spanningstroom

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het symbool voor Vermogen
A
P
B
V
C
A
D
U

Slide 16 - Quizvraag

Met welke formule kun je het energieverbruik van een apparaat berekenen?
A
Energie=tijdvermogen
B
Energie=vermogentijd
C
Energie=vermogentijd

Slide 17 - Quizvraag