aller présent et passé composé

aller présent et passé composé
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

aller présent et passé composé

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen een présent en een passé composé?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Tu vas chez la boulangerie?
A
Oui, je vas à la boulangerie.
B
Oui, je ne vais pas à la boulangerie.
C
Oui, je vais à la boulangerie.
D
Oui, tu ne vas pas à la boulangerie.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je veranderen aan de volgende zin: Elle est allé chez la boucherie.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Répondez en français: Tu vas où?
A
Je suis allé au resto.
B
Je vais à huit heures.
C
Je ne vais pas au poissonnerie
D
Je vais au poissonnerie.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vous allez manger, Claude et Youssra?
A
Oui, je vais manger.
B
Oui, nous allons manger.
C
Oui, nous allons mangé.
D
Oui, on va mangé.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Et vous, madame?
Vous êtes allée au marché?
A
Non, je ne vais pas au marché.
B
Oui, je suis allé au marché.
C
Oui, nous sommes allées au marché.
D
Non, je ne suis pas allée au marché.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Traduisez: Zij gaat en Paul en Momo zijn gegaan.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tu vas boire un coca avec moi?
A
Oui, je vais boire un coca avec toi.
B
Oui, je vais boire un coca avec moi.
C
Non, je vais boire un coca avec toi.
D
Non, je ne vais pas boire un coca avec moi.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je nog van het werkwoord aller?

Slide 10 - Woordweb

Denk aan: 
* regelmatig of onregelmatig ww.
* wordt met être of avoir vervoegd in de passé composé
* moet je uit je hoofd leren of er zit een regelmaat in

Traduisez: Christine en ik gaan naar de supermarkt.
A
Christine et moi vont au supermarché.
B
Christine et moi allons au supermarché.
C
Christine et moi allez au supermarché.
D
Christine et moi sont alles au supermarché.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Traduisez: Christine et sa cousine sont allées à la boulangerie.
A
Christine et mijn neef zijn naar de slager geweest.
B
Christine en haar nicht zijn naar de bakker gegaan.
C
Christine en mijn nicht zijn naar de bakker gegaan.
D
Christine en zijn nicht zijn naar de bakker gegaan.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bedenk 3 zinnen met het werkwoord aller. Gebruik 1x de passé composé

Slide 13 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies