De naamvallen worden in het Duits niet alleen gebruikt na een voorzetsel, maar ook om aan te geven of het om het onderwerp, meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp in een zin gaat. Als er geen voorzetsel in een zin staat, dan moet je ontleden om de juiste naamval te bepalen. Dat gaan wij de vlg. les behandelen en oefenen.
Wat verandert er allemaal door de naamvallen?
* der-Gruppe
* ein-Gruppe (bezittelijke vnw)
* persoonlijke vnw
* vragende vnw
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Naamvallen...
Hoe vinden wij de naamvallen?
De naamvallen worden in het Duits niet alleen gebruikt na een voorzetsel, maar ook om aan te geven of het om het onderwerp, meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp in een zin gaat. Als er geen voorzetsel in een zin staat, dan moet je ontleden om de juiste naamval te bepalen. Dat gaan wij de vlg. les behandelen en oefenen.
Wat verandert er allemaal door de naamvallen?
* der-Gruppe
* ein-Gruppe (bezittelijke vnw)
* persoonlijke vnw
* vragende vnw
Slide 8 - Tekstslide
Ontleden
1e naamval is het onderwerp in de zin
3e naamval is het meewerkend voorwerp in de zin
4e naamval is het lijdend voorwerp in de zin
Slide 9 - Tekstslide
Onderwerp (1e naamval)
‘Hij geeft haar het cadeau’
(Wie/Wat + gezegde?)
Wie geeft? Hij --> (onderwerp, 1e nv)
Slide 10 - Tekstslide
Lijdend voorwerp (4e naamval)
‘Hij geeft haar het cadeau’
(Wie/Wat + gezegde + onderwerp?)
Wat geeft hij? Het cadeau --> (lijdend voorwerp, 4e nv)
Slide 11 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp (3e naamval) (aan of voor)
‘Hij geeft haar het cadeau’
(Aan/Voor wie + gezegde + onderwerp?)
Aan wie geeft hij het cadeau? Aan haar --> (meewerkend voorwerp, 3e nv)