2TH Woordsoorten - pers.vnw, bez. vnw

Voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren of andere zelfstandige dingen. 
Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden. ​

Deze les behandelen we het bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.) en het persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren of andere zelfstandige dingen. 
Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden. ​

Deze les behandelen we het bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.) en het persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)

Slide 1 - Tekstslide

Bron: De Volkskrant 

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)
Een persoonlijk voornaamwoord (pers vnw.) duidt een persoon, dier of ding aan.​

VB: Zij verloren de wedstrijd. Pas op, hij bijt! Ik heb het op tafel gelegd. 

Slide 3 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is, een bezit. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.​
 

VB: jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend. 
Maar: de tuin is van jullie --> jullie is hier pers. vnw

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
je
ik
hem
zij

Slide 6 - Sleepvraag

Eva heeft maar liefst dertig vlechtjes in haar(1) haar(2).

haar(1) is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 7 - Quizvraag

Zijn deze oorbellen van haar?

'haar' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 8 - Quizvraag

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 9 - Quizvraag

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.

'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 10 - Quizvraag

Benoem het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord in de volgende zin:
'Ga je ook naar haar feestje?'

Slide 11 - Open vraag

Wat is de juiste spelling?
A
Dat is toch jouw schrift?
B
Dat is toch jou schrift?

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
Die fiets is van me moeder.
B
Die fiets is van mijn (m'n) moeder.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
Dat potlood is toch van uw?
B
Dat potlood is toch van u?

Slide 14 - Quizvraag

En nu...
- Grammatica Taalverzorging H2 > alle opdrachten onder de 60% opnieuw maken. 

-Zet je boek daarna op 2havo/vwo:
-Maak de opdrachten van: H1 Grammatica Woordsoorten 'Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord'

Slide 15 - Tekstslide