Frans b1 Week van 4-12 werkwoorden op -er

Huiswerk was:
C: Phrases-cles et parler
D: Grammaire et écrire
2 oefeningen in Classroom (door veel niet gemaakt=aantekening)

Vandaag: herhaling van werkwoorden op -er en ontkenningen.









1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Huiswerk was:
C: Phrases-cles et parler
D: Grammaire et écrire
2 oefeningen in Classroom (door veel niet gemaakt=aantekening)

Vandaag: herhaling van werkwoorden op -er en ontkenningen.









Slide 1 - Tekstslide

In het Frans zijn er diverse manier waarop een werkwoord vervoegd wordt.
Er zijn onregelmatige werkwoorden (avoir, être, aller, faire)
En er zijn regelmatige werkwoorden.
Bij die laatste zijn er twee groepen.
eindigend op -er   (donner etc)
eindigend op -ir
eindigend op -re

We gaan vandaag kijken naar  werkwoorden die eindigen op -re

Slide 2 - Tekstslide

Les verbes en -er

Slide 3 - Tekstslide

Les verbes réguliers en -ER

Slide 4 - Tekstslide

fermer=
sluiten
il,elle,on
nous
vous
ils of elles
tu
Je 
fermons
fermez
ferme
ferment
fermes
ferme

Slide 5 - Sleepvraag

Verbes -er: elle (parler)
A
parle
B
parlez
C
parlons
D
parles

Slide 6 - Quizvraag

Verbes -er: vous (manger)
A
mange
B
mangez
C
mangent
D
manges

Slide 7 - Quizvraag

Verbes -er: nous ________ (trouver)
A
trouvons
B
trouvez
C
trouves
D
trouve

Slide 8 - Quizvraag

Verbes -er: vous ______(manger)
A
mange
B
mangez
C
mangent
D
manges

Slide 9 - Quizvraag

donner=
geven
il,elle,on
nous
vous
ils of elles
tu
Je 
donnons
donnent
donne
donnez
donnes
donne

Slide 10 - Sleepvraag

Doe het nu zelf (ook het zlf. nmw)
Je .......(donner)

Slide 11 - Open vraag

Doe het nu zelf (ook het zlf. nmw)
Tu .......(donner)

Slide 12 - Open vraag

Doe het nu zelf
Il .......(parler)

Slide 13 - Open vraag

Doe het nu zelf
Elle .......(parler)

Slide 14 - Open vraag

Doe het nu zelf
Ils .......(parler)

Slide 15 - Open vraag

Doe het nu zelf
Elles......(parler)

Slide 16 - Open vraag

Doe het nu zelf
Vous......(parler)

Slide 17 - Open vraag

Doe het nu zelf
Nous......(parler)

Slide 18 - Open vraag

Doe het nu zelf
wij spreken......(parler)

Slide 19 - Open vraag

Doe het nu zelf
Jij spreekt......(parler)

Slide 20 - Open vraag

Doe het nu zelf
zij spreekt......(parler)

Slide 21 - Open vraag

Doe het nu zelf
zij spreken......(parler)

Slide 22 - Open vraag

Doe het nu zelf
zij spreken.(vrouwen alleen).....(parler)

Slide 23 - Open vraag

Doe het nu zelf
jullie spreken......(parler)

Slide 24 - Open vraag

Ik snap het nu goed
Ja, helemaal
Nee, nog niet
Ja, maar ik moet nog meer oefenen.

Slide 25 - Poll

De ontkenning
Ontkenning in het Nederlands is: Niet of geen. 
In het Frans bestaat de ontkenning uit 2 woorden:
ne of n' ........ pas
Op het stippellijntje komt het werkwoord

Slide 26 - Tekstslide

Voorbeeld: iemand een appel geven.

Je donne la pomme.  Je ne donne pas la pomme.
Tu donnes la pomme.  Tu ne donnes pas la pomme
Il donne la pomme.  Il ne donne pas la pomme.
Nous donnons la pomme.  Nous ne donnons pas la pomme.
Vous donnez la pomme. Vous ne donnez pas la pomme.
Ils donnent la pomme. Ils ne donnent pas la pomme.


Slide 27 - Tekstslide

donner=
geven
Il donne
Nous donnons.
Vous donnez.
Ils donnent.
tu donnes.
Je donne.
Nous ne donnons pas
Vous ne donnez pas
Je ne donne pas
Ils ne donnent pas.
Tu ne donnes pas
Il ne donne pas.

Slide 28 - Sleepvraag

Négation: le loup est méchant
A
Le loup ne est pas méchant
B
Le loup n'est pas méchant
C
Le loup ne pas méchant

Slide 29 - Quizvraag

Quelle est la négation de la phrase :
C'est correct
A
Ce n'est pas correct
B
Ce ne est pas correct
C
C'est ne pas correct

Slide 30 - Quizvraag

Quelle est la négation de la phrase :

"Je suis triste"
A
Je ne suis pas triste
B
Je ne pas suis triste
C
Je suis ne pas triste

Slide 31 - Quizvraag

Maak ontkennend. Geef hele zinnen.
Elle a 13 ans.

Slide 32 - Open vraag

Maak ontkennend. Geef hele zinnen.
Je donne une pomme.

Slide 33 - Open vraag

Maak ontkennend. Geef hele zinnen.
Je donne une tarte.

Slide 34 - Open vraag

Maak ontkennend. Geef hele zinnen.
Elles parlent vite.

Slide 35 - Open vraag

Maak ontkennend. Geef hele zinnen.
Ils sont au retard.

Slide 36 - Open vraag

Maak ontkennend. Geef hele zinnen.
Tu parles vite.

Slide 37 - Open vraag

Maak ontkennend. Geef hele zinnen.
Tu as un frère.

Slide 38 - Open vraag


Vervolgens kijken we samen naar E: Regarder 20a
Later in de les F: Lire 24a. Die lezen we samen
Oefening in Classroom als eerste
Daarna Oefeningen die op opnieuw maken staan van 
C: Phrases-cles et parler
D: Grammaire et écrire

En maken
E: Regarder
F: Lire







Slide 39 - Tekstslide