Vorige les: voltooid deelwoord.
Deze les: tegenwoordig deelwoord (td).
Wordt gevormd door hele werkwoord +d
Een td beschrijft iets wat aan de gang is of was.
Het geeft aan HOE je op dat moment iets aan het doen bent.
td zegt iets over de persoonvorm.
Hij liep lachend naar huis.
Hoe liep (=pv) hij naar huis? Lachend = td (lachen +d)