GR 7.1 - Werkwoordsvormen

Werkwoordsvormen
Grammatica woordsoorten
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordsvormen
Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- wat de kenmerken en functie van werkwoorden in een zin zijn; 
- hoe je bepaalt wat de werkwoorden zijn en hoe je de werkwoordsvormen kunt herkennen. 

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Controleren huiswerk
Nakijken § 6, opdr. 1, 2, 4, 6. 

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden
Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen of die kunnen gebeuren. 
Maar werkwoorden dragen meer informatie met zich mee. 

Als een werkwoord een persoonsvorm is, geeft het 'de persoon' aan. 

Er zijn ook andere werkwoordsvormen, zoals het infinitief (hele werkwoord), het voltooid deelwoord en het onvoltooid deelwoord. 

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordstijden
Alle werkwoorden in de zin vormen samen het gezegde. Dit zorgt ervoor dat een zin in een bepaalde 'tijd' staat. Om die tijd te bepalen, letten we op drie zaken. 

- Staat er een voltooid deelwoord in de zin? 
- In welke vorm staat de persoonsvorm van de zin?
- Staat er een vorm van het werkwoord 'zullen' in de zin?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Aantekening werkwoordstijden
We stellen ons achtereenvolgens de volgende vragen:
- Staat er een voltooid deelwoord in de zin?
(ja = v, nee = o)
- In welke tijd staat de persoonsvorm?
(tegenwoordige = t, verleden = v)
- Staat er een vorm van het werkwoord 'zullen' in de zin?
(ja = toekomende tijd = tt, nee = tijd =t)

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordstijden
 o.t.t. > Onvoltooid tegenwoordige tijd
o.v.t. > Onvoltooid verleden tijd
v.t.t. > Voltooid tegenwoordige tijd
v.v.t.> Voltooid verleden tijd
o.t.t.t. > Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
o.v.t.t. > Onvoltooid verleden toekomende tijd
v.t.t.t > Voltooid tegenwoordige toekomende tijd
v.v.t.t.> Voltooid verleden toekomende tijd
ik roep
ik riep
ik heb geroepen
ik had geroepen
ik zal roepen
ik zou roepen
ik zal hebben geroepen
ik zou hebben geroepen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

In welke vorm staan de volgende zinnen?
Hij zou vorige week zijn vierde marathon gelopen moeten hebben. 

In de winter eet hij het liefst erwtensoep met roggebrood. 

Zij heeft na een lange wedstrijd eindelijk haar concurrente verslagen. 

Voltooid deelwoord? Tijd persoonsvorm? Vorm van zullen?

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag!
Werk nu aan opdracht 1 , 2 en 3 op pagina 31. 

Slide 13 - Tekstslide