13 dec H1D - herh stof

WELCOME
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

WELCOME

Slide 1 - Tekstslide

Today's lesson
  • Welcome
  • Silent reading 
  • Repeat grammar
  • Ex 8+9
  • Study time

Slide 2 - Tekstslide

Silent reading
10 min

Slide 3 - Tekstslide

Lesson objective (leerdoel)
- weet ik wanneer ik more/most gebruik bij 'comparisons'
- weet ik het verschil tussen few/a few en little/a little
Aan het eind van de les....

Slide 4 - Tekstslide

Next lesson: oefen SO
Je moet leren: 
plurals p. 85
demonstrative pronouns p. 86
much/many p.170
comparisons p.129
present continuous p. 132
words unit 2

Slide 5 - Tekstslide

Check voca
Check vocabulary U2L4

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Comparisons
We gebruiken vaak 'comparisons' om mensen, dieren, dingen met elkaar te vergelijken.

'Comparisons' komt van het werkwoord 'to compare', wat 'vergelijken' betekent.

Slide 8 - Tekstslide

korte woorden: -er / -est
Bij woorden van één lettergreep gaan de trappen als volgt:

big - bigger than - the biggest
tall - taller than - the tallest
smart - smarter than - the smartest

Slide 9 - Tekstslide

The man is old

The other man is older

The woman is the oldest

Slide 10 - Tekstslide

lange woorden: more / most
Bij woorden van twee of meer lettergrepen gaan de trappen als volgt:

beautiful - more beautiful than - the most beautiful
interesting - more interesting than - the most interesting
stunning - more stunning than - the most stunning

Slide 11 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
expensive
more expensive
most expensive

Slide 12 - Tekstslide

Let op! Uitzondering 1
Woorden van twéé lettergrepen op -y krijgen 
óók -er / -est, maar denk om de spelling!

happy - happier than - the happiest

pretty - prettier than - the prettiest

Slide 13 - Tekstslide

Let op! Uitzondering 2
Uit je hoofd leren

good - better than - the best

bad - worse than - the worst

Slide 14 - Tekstslide

Comparisons
  1. Daniel is the ........................ (strong) person I know.
  2. This movie is ........................... (interesting) than the book.
  3. Oh no! This must be the ........................ (bad) day of my life!
  4. I'm good at maths, but my sister is even .................... (good) than me. 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Weinig
  • little - gebruik bij ontelbaar
  • few - gebruik bij telbaar

I have little time to help you           (time = ontelbaar)

I only have few coins left                (coins = telbaar)

Slide 17 - Tekstslide

Een beetje/een paar
  • a little - gebruik bij ontelbaar
  • a few - gebruik bij telbaar

There is a little cheese in the fridge                 (cheese = ontelbaar)

I have a few pencils in my pencil case             (pencils = telbaar)

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

(a) few/ (a) little
I have got a few coins for you =
She had few coins to spend = 

I've got a little money for you =
He has got little money left =

Slide 20 - Tekstslide

(a) few/ (a) little

I have got ................. time left, I'm already late!
She had .................. pencils in her pencil case, maybe 3 or 4.
My mother gave me .................... money to buy ice-cream.



Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Ex 8 on p. 163

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Study time! SO U2:
  • plurals p. 85
  • demonstrative pronouns p. 86
  • much/many/(a) few/ (a) little p.170
  • comparisons p.129
  • present continuous p. 132
  • all words unit 2

Slide 25 - Tekstslide

U3L4
  • Go to U3L4(!) on p. 110 and do ex 5, 6, 7

  • Done? Study homework      (= study vocabulary U2L4)


We'll discuss the answers after 10 min

Slide 26 - Tekstslide