HAVO 3 - Werkwoordspelling - les 1 - herhaling H2

WERKWOORDSPELLING
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

WERKWOORDSPELLING

Slide 1 - Tekstslide

Programma

  • Lesdoelen
  • Ophalen kennis (Quizje)
  • Herhaling theorie tweede klas (Studyflow W4)
  • Quizje (formatief evalueren)
  • Huiswerk & Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen:
Ik weet/kan:
  • wat sterke en zwakke werkwoorden zijn
  • de verschillende vormen van een werkwoord herkennen en benoemen > pvtt, pvvt, vd, od, bn, infinitief, gebiedende wijs
  • de regels toepassen voor een juiste spelling van de werkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Is de werkwoordsvorm in de zin een persoonsvorm of een andere werkwoordsvorm?

Morgen KOM ik bij je logeren.
A
persoonsvorm
B
andere werkwoordsvorm

Slide 4 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

Steven .... (bevinden) zich aan de andere kant van de wereld.

Slide 5 - Open vraag

Wat is de ik-vorm van het werkwoord?

beantwoorden
A
beantwoordt
B
beantwoor
C
beantwoord

Slide 6 - Quizvraag

Welke combinatie van persoon, getal en tijd zie
je in de zin?

Ik ben gisteren ziek naar huis gegaan.
A
1e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd
B
1e persoon enkelvoud verleden tijd
C
1e persoon enkelvoud voltooide tijd
D
1e persoon meervoud voltooide tijd

Slide 7 - Quizvraag

Welke werkwoordsvormen zie je in de zin?

Jouw ouders ZIJN al jaren GESCHEIDEN.
A
persoonsvorm & hele werkwoord
B
persoonsvorm & voltooid deelwoord
C
hele werkwoord & voltooid deelwoord

Slide 8 - Quizvraag

Bevat de zin een sterk of een zwak werkwoord?

Emiel voelt een grote bult op zijn hoofd.
A
een sterk werkwoord
B
een zwak werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Werkwoorden
De allerbelangrijkste en allereerste vraag die je jezelf moet stellen bij het schrijven van werkwoorden is: 

HEB IK TE MAKEN MET EEN PERSOONSVORM?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Werkwoordsvormen
Een werkwoord kan dus de volgende vormen aannemen:
* persoonsvorm => red - redt - redden- redde - redden
* voltooid deelwoord => gered
* onvoltooid deelwoord => reddend
* infinitief => redden
* gebiedende wijs => red!
* bijvoeglijk naamwoord => geredde hond, reddende man


Slide 12 - Tekstslide

Noteer het voltooid deelwoord van het werkwoord.

klagen

Slide 13 - Open vraag

Maak een zin waarin verhuizen in de VERLEDEN TIJD voorkomt.

Slide 14 - Open vraag

De zin staat in de tegenwoordige tijd. Zet hem in de voltooide tijd.

Sarah volgt allerlei series.

Sarah ...... allerlei series ...... .

Slide 15 - Open vraag

Maak een zin waarin gebeuren als VOLTOOID DEELWOORD voorkomt.

Slide 16 - Open vraag

Wat valt je op aan de plek waar het voltooid deelwoord in de zin staat?

Slide 17 - Open vraag

Toetsstof
SO week van 10 oktober
Voor je toets moet je het volgende weten:
* het verschil tussen een persoonsvorm en      de andere werkwoordsvormen
* het verschil tussen enkelvoud en                    meervoud
* de kenmerken van de werkwoordsvormen
Voor je toets moet je het volgende kunnen:
* de werkwoorden juist spellen (Studyflow W4)
* de juiste vorm van het werkwoord                  benoemen

Slide 18 - Tekstslide

Hoe denk je dat je een toets werkwoordspelling op dit moment zou maken?
Heel goed!
Waarschijnlijk voldoende
Waarschijnlijk onvoldoende
Heel slecht!

Slide 19 - Poll

Opfriscursus
Weet je niet meer hoe je de verschillende vormen moet vinden en spellen? 

Kijk dan het filmpje hiernaast!

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk & afronding
WERKWOORDSPELLING LEER JE DOOR TE OEFENEN!!

Huiswerk voor de volgende keer:
1) Leren: stappenplannen werkwoordspelling + werkwoordsvormen met hun regels (zie studiewijzer in magister me)
2) Maken: Studyflow W4 moet helemaal afgerond zijn (dit is niet bij alle leerlingen afgerond)
3) Klaar met W4? Maak de hoofdstuktoets W4, deze staat klaar bij toetsen.
4) Klaar met de hoofdstuktoets? Maak W5 I t/m VI

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link