Chapter 2 Questions/Negations and word order
1 / 19
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Make a question in the present simple
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
Lisa works at the hospital.
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
Lisa works at the hospital.
Slide 3 - Open vraag
Make a question in the present simple
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
The radio sounds weird.
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
The radio sounds weird.
Slide 4 - Open vraag
Make a question in the present simple
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
Jason will help you with that.
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
Jason will help you with that.
Slide 5 - Open vraag
Make a question in the present simple
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
I like bread.
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
I like bread.
Slide 6 - Open vraag
Make a question in the present simple
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
My parents are smart.
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
My parents are smart.
Slide 7 - Open vraag
Make a question in the present simple
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
I may eat now.
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
I may eat now.
Slide 8 - Open vraag
Slide 9 - Tekstslide
Make a negation in the present simple
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
She loves sports.
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
She loves sports.
Slide 10 - Open vraag
Make a negation in the present simple
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
I am happy.
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
I am happy.
Slide 11 - Open vraag
Make a negation in the present simple
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
I will go now.
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
I will go now.
Slide 12 - Open vraag
Make a negation in the present simple
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
My parents work every day.
(je mag een woord toevoegen indien nodig)
My parents work every day.
Slide 13 - Open vraag
Slide 14 - Tekstslide
What is the correct word order?
A
where does who do what
B
does who where what when
C
who does what where when
D
where when who does what
Slide 15 - Quizvraag
Use the correct word order:
in the livingroom - like - We - to listen to music.
in the livingroom - like - We - to listen to music.
Slide 16 - Open vraag
Use the correct word order:
met - his friends- Jack - after dinner.
met - his friends- Jack - after dinner.
Slide 17 - Open vraag
Use the correct word order:
on a ski slope - took- Mom - some lessons - last weekend.
on a ski slope - took- Mom - some lessons - last weekend.
Slide 18 - Open vraag
Use the correct word order:
celebrate - I - in the garden - my birthday - tonight.
celebrate - I - in the garden - my birthday - tonight.
