Stijl les 1

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

Welkom

Planning

Opwarmertje

Uitleg

Studiemeter Stijl 3F 

Leerdoelen

De student weet wanneer hij zij/hen/hun gebruikt in een zin. 

Hun hebben een auto gekocht.

Zij hebben een auto gekocht.

Hun hebben die boeken niet bij zich.

Zij hebben die boeken niet bij zich.

Mevrouw Jonkers wil hun niet helpen bij die moeilijke som

Mevrouw Jonkers wil hen niet helpen bij die moeilijke som

Dat hebben zij nooit in zo'n korte tijd kunnen doen.

Dat hebben hun nooit in zo'n korte tijd kunnen doen.

‘Zij’ gebruik je als onderwerp.

Voorbeeld: Zij hebben een auto gekocht.

‘Hun’ gebruik je in twee gevallen.

1. Als bezittelijk voornaamwoord.

Voorbeeld: Gisteren hebben de buren hun auto verkocht.

2. Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.

Voorbeeld: Hij heeft hun straf gegeven.‘

'Hen' gebruik je in twee gevallen.

1. Als lijdend voorwerp.

Voorbeeld: Ik zie hen daar lopen.

2. Na een voorzetsel.

Voorbeeld: Ik heb de bal aan hen gegeven.

Studiemeter Stijl

Via Starttaal Online 3F

Zij/hun/hen

Volgende les ...

Leesboek/krantenartikel/tijdschrift/blog

Werkboek

Handboek

dat / wat

‘Dat’ gebruik je wanneer je verwijst naar onzijdige woorden.

Voorbeeld: Het huis dat daar staat.

‘Wat’ gebruik je:

- bij een overtreffende trap;

- wanneer je terugverwijst naar de hele zin;

- wanneer je verwijst naar een onbepaald voornaamwoord.

Voorbeelden:

Het mooiste wat ik ooit gezien heb. 

Rick heeft de wedstrijd verloren, wat hij heel vervelend vindt. 

Alles wat net gebeurd is, zou niet mogen gebeuren. 

‘Waarmee’ gebruik je als je verwijst naar dingen.

Voorbeeld:

Het racket waarmee ik tegen de bal geslagen heb. (ding)

‘Met wie’ gebruik je als je verwijst naar personen.

Voorbeeld: 

Het meisje met wie ik naar het feest ga. (persoon)