06. 3B H3 voorbereiding toets (12-12)

H3 Geld over en te kort
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3,5

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3 Geld over en te kort
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag

Huiswerk bespreken
Oefenvragen toets

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel: 
  • Je weet wat je moet weten voor de toets.
  • Je weet aan welk onderdeel je nog aandacht moet besteden voor de toets.
  • Al je vragen zijn beantwoord.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenvaardigheden
Ik let er op dat ik:
  • Een berekening geef
  • De eenheid erbij zet: €
  • Een komma zet ipv een punt
  • 2 cijfers achter de komma zet

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1) Waarom sparen?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als je bij de bank spaart krijg je rente. Wat is rente?
A
Salaris als je bij de bank werkt
B
Een beloning van de bank
C
Een schuld die je aan de bank hebt
D
Een schuld die de bank heeft

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je een positief saldo hebt, dan heb je een ___ saldo op je rekening.
A
Tekort
B
Tegoed

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Elektronisch betalen doe je met:
A
een geldautomaat
B
contant geld
C
een PIN pas
D
een betaalautomaat

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voordeel van elektronisch betalen?
A
je maakt snel fouten
B
je kan daarmee sparen
C
het is veilig
D
het kan snel gestolen worden

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je bij de bank spaart krijg je rente. Wat is rente?
A
Salaris als je bij de bank werkt
B
Een beloning van de bank
C
Een schuld die je aan de bank hebt
D
Een schuld die de bank heeft

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Rente op spaargeld is hoger dan de rente die je betaalt over geleend geld.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Joep praat over een spaardeposito. Wat is dat?
A
Manier van sparen waarbij je geld thuis bewaart.
B
Sparen voor een korte periode.
C
Spaargeld dat voor een langere tijd vastgezet wordt.
D
Sparen voor een specifiek doel.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk begrip hoort er bij spaardeposito?
A
Variabele rente
B
Vaste rente

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er staat €890 euro op je spaarrekening en je ontvangt 1,6% rente. Hoeveel rente is dit?
A
€34,24
B
€14,24
C
€24,24
D
€44,24

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

€ 580,- staat op je spaarrekening. Je krijgt een rente van 1,8%
Hoeveel rente krijg je na 6 maanden?
A
€ 10,44
B
€ 10,80
C
€ 5,22
D
ander antwoord

Slide 15 - Quizvraag

Manier 1:

1.8/100 = 0.018 * 580= €10.40 (rente per jaar)
€10.40/12 = €0.90 (rente per maand)
€0.90 * 6 = €5.20

Manier 2

580/100= €5,80 * 1.8= €10.40(rente per jaar)
€10.40/12 = €0.90 (rente per maand)
€0.90 * 6 = €5.20
Je kunt verschillende redenen hebben om te sparen. Redenen om te sparen noem je ...
A
Spaarredenen
B
Reserveer redenen
C
Spaarmotivatie
D
Spaarmotieven

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als ik spaar voor het geval dat mijn televisie kapot gaat, spaar ik ...
A
voor een doel
B
voor de rente
C
uit voorzorg

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als ik spaar voor een nieuwe auto, dan spaar ik ...
A
voor een doel
B
uit voorzorg
C
voor de rente

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen doel van sparen?
A
sparen voor een doel
B
sparen voor de zekerheid
C
sparen voor een huis
D
sparen voor vermogensopbouw

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2) Kopen op krediet

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een maandelijks termijn bestaat uit:
A
Aflossing en lenen
B
Sparen en rente
C
Aflossing
D
Rente en aflossing

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is krediet?
A
De vergoeding voor het gebruik van het geld van de bank
B
De rente en de aflossing samen
C
Een ander woord voor lening
D
Het bedrag dat je betaalt om je lening af te lossen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn kredietkosten?
A
de kosten van de rente
B
de kosten van een lening
C
de kosten die je betaalt voor een betaalrekening
D
creditcard kosten

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van kopen op krediet?
A
Een auto aanschaffen op afbetaling
B
Een hotel boeken via Ideal of Paypal
C
Een trui kopen met een waardebon

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je leent €1000,- en betaalt dit terug in drie jaar. De maandtermijn is €40,-
Wat zijn de kredietkosten?
A
€ 1440
B
€ 440
C
€ 120
D
€ 1120

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stel, je koopt een smarphone op krediet. De smartphone kost €700 in één keer of twaalf maandelijkse termijnen €70. Hoeveel betaal je in totaal extra aan rente als je kiest voor kopen op krediet?
A
€70
B
€135
C
€130
D
€140

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3) Het budgetplan

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is prioriteiten stellen?

A
De belangrijkste zaken boven aan je wensenlijst zetten
B
Wachten tot het morgen wordt
C
Al je geld opsparen voor later
D
Werken voor je geld

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een budgetplan is:
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven
C
overzicht wat je gaat uitgeven
D
overzicht wat je inkomsten zijn

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onder welk budget vallen de boodschappen?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4) Rondkomen

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nikki leent € 4.500. Ze betaalt de lening in 60 maandentermijnen van € 80 terug. Bereken haar kredietkosten.
A
€4.500
B
€ 4.600
C
€ 4.700
D
€ 4.800

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De rente die je over een lening betaalt heet?
A
Een aflossing
B
Een termijn
C
Kredietkosten
D
Een hypotheek

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste woord in:
hoe langer de looptijd van een lening, des te .......... de kredietkosten
A
hoger
B
lager

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een ander woord voor een lening is ook wel een ...
A
krediet
B
vergiet

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je leent € 2.000,- en moet 12 maanden € 200,- terug betalen.

Hoeveel zijn de kosten van deze lening?
A
€ 2.400,-
B
€ 2.000,-
C
€ 200,-
D
€ 400,-

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Eva heeft € 1.000 gespaard. Ze neemt elke maand €200 van haar spaargeld op om de huur te betalen. In hoeveel maanden is haar spaargeld op?
A
4 maanden
B
5 maanden
C
10 maanden
D
12 maanden

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bezuinigen betekent:
A
Geld investeren
B
Geld tekort komen
C
Minder geld gaan uitgeven
D
Meer geld uitgeven

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je leent € 3.000. De kosten van de lening zijn € 420.
Bereken het aantal maandtermijnen waarin je de lening aflost.

A
12 maanden
B
24 maanden
C
36 maanden
D
0 maanden

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5) Reserveren

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe hoger de restwaarde,
hoe ........... je moet reserveren.
A
meer
B
minder

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Budgetteren is zorgen dat je inkomsten niet hoger worden dan je uitgaven.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is reservering per maand?
A
bedrag dat je nodig hebt per maand
B
geld dat je per maand over hebt
C
elke maand een vlucht boeken

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk bedrag moet je per maand reserveren als je over 1,5 jaar een nieuwe fiets wil kopen van € 810?
A
€ 50,00
B
€ 44,44
C
€ 45,00
D
€ 40,25

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Reken de reservering uit:
Over 36 maanden schaf ik een auto aan van € 5600. Ik heb al € 1100 gespaard.
Maandelijks reserveer ik dan ...
A
€100
B
€125
C
€155,56
D
€186,11

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Reken de reservering per maand uit:
Ik koop een laptop voor €504. Ik gebruik deze 4 jaar.
Maandelijks reserveer ik dan ...
A
€10,50
B
€12,60
C
€105
D
€126

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doel behaald? 
  • Je weet wat je moet weten voor de toets.
  • Je weet aan welk onderdeel je nog aandacht moet besteden voor de toets.
  • Al je vragen zijn beantwoord.

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
(Afronden paragrafen)
Flitskaarten
Test jezelf
Diagnostische toets
Versterk jezelf*


Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Versterk jezelf

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


BK
Toets Hoofdstuk 3

Op




Huiswerk 13 december

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies