Possesivpronomen

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

het bezittelijk voornaamwoord 

*
das Possesivpronomen

Lesdoel: 

Ik kan de Possesivpronomen
(bezittelijk voornaamwoorden)
in het Duits herkennen en gebruiken.

In het Duits kennen we deze persoonlijk voornaamwoorden - die Personalspronomen

Singular - enkelvoud:

Ik loop. - Ich laufe.

Hij drinkt. - Er trinkt.

ik	jij	hij	zij	het
ich	du	er	sie	es

In het Duits kennen we deze persoonlijk voornaamwoorden - die Personalspronomen

Plural - meervoud

Wij hebben. - Wir haben.

Zij zijn. - Sie sind.

U bent. - Sie sind.

wij	jullie	zij	u
wir	ihr	sie	S ie

dus...

ik	ich
jij	du
hij	er
zij	sie
het	es

wij	wir
jullie	ihr
zij	sie
u	S ie

der, die und das

De lidwoorden in het Nederlands:

de en het

worden in het Duits aangegeven met:

der, die, das en die

der Mann, die Frau, das Buch, die Bäume

der Hund

die Katze

das Haus

die Kinder

Bij mannelijke personen, dingen en dieren gebruik je:

1. der
2. die
3. das

Bij vrouwelijke personen, dingen en dieren gebruik je:

1. der
2. die
3. das

Bij veel Nederlandse het-woorden gebruik je:

1. der
2. die
3. das

... Kinder (=kinderen, dus mv)

1. der
2. die
3. das

ein, eine, ein

ein Hund

eine Katze

ein Haus

keine Kinder

ein/eine = een

kein/keine = geen

Alle DER en DAS woorden --> (K)EIN

Alle DIE woorden --> (K)EINE

Ezelsbruggetje: DIE eindigt op een E, en dus wordt het EINE

... Frau

1. ein
2. eine

... Kind

1. ein
2. eine

... Kinder

1. kein
2. keine

... Dorf

1. ein
2. eine

... Lehrer

1. ein
2. eine

van het persoonlijk voornaamwoord
naar het bezittelijk voornaamwoord - 

die Personalpronomen > das Possesivpronomen

Singular - enkelvoud

ik	jij	hij	zij	het
mijn	jouw	zijn	haar	-
mein	dein	sein	ihr	-

van het persoonlijk voornaamwoord naar het bezittelijk voornaamwoord - 

das Personalpronomen > das Possesivpronomen

Plural- meervoud

wij	jullie	zij	u
ons	jullie	hun	uw
unser	euer	ihr	I hr

die Possesivpronomen (= de bezittelijke voornaamwoorden)

Nederlands	Duits: der of das	Duits: di e
mijn	mein	mein e
jouw	dein	dein e
zijn	sein	sein e
haar	ihr	ihr e
ons/onze	unser	unser e
jullie	euer	eur e
hun	ihr	ihr e
uw	Ihr	Ihr e

Ist das (wij) Buch?

1. mein
2. meine
3. unser
4. unsere

Nein, das ist (zij enkelvoud) Buch

1. ihr
2. ihre
3. Ihr
4. Ihre

Ist das (jij) Lehrer?

1. dein
2. deine
3. sein
4. seine

Ja, das ist (ik) Lehrer!

1. dein
2. deine
3. mein
4. meine

mijn	jouw	zijn/haar	onze	jullie	hun	uw
mein	dein	sein/ihr	unser	euer	ihr	Ihr

ich
du
er/sie
wir
ihr
sie/Sie

unser

sein

sein/ihr

mein

ihr/Ihr

euer

Das ist (mijn).........Buch.

1. mein
2. sein
3. kein
4. dein

Wie heißt (zijn)......Bruder?

1. mein
2. dein
3. sein
4. kein

Wat nu?

Les je telefoon in je tas.

Pak je werkboek. Maak:

Übung 11, 12 und 13 auf Seite 101 & 102.

Klaar?:

Übe gemeinsam Übung 13.

view.publitas.com