In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
5.4 Wat houd je over? Deel 1
Slide 1 - Tekstslide
De verkoopprijs is € 123,- de inkoopprijs is € 89,-. De brutowinstmarge in euro's is 34,-. Bereken de brutowinstmarge in % van de inkoopprijs.
Slide 2 - Open vraag
De prijs van één blikje is € 2,25. De omzet is 1.622,25 euro.
Slide 3 - Open vraag
Wat is de consumentenprijs?
A
verkoopprijs zonder btw
B
verkoopprijs
C
verkoopprijs met btw
D
inkoopprijs
Slide 4 - Quizvraag
Slide 5 - Tekstslide
Sam verkoopt horloges voor €55,- per stuk. Hij heeft er deze maand 100 verkocht. Hij heeft zelf €20,- betaald per horloge. Wat is de inkoopwaarde?
A
€20
B
€55
C
€2.000
D
100
Slide 6 - Quizvraag
De inkoopprijs is de prijs die de verkoper zelf heeft betaald voor 1 product. De inkoopwaarde is de prijs die de winkelier zelf heeft betaald voor alle producten samen die hij heeft verkocht (de afzet).
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Brutowinst
Afzet x verkoopprijs = omzet/Verkoopwaarde
Afzet x inkoopprijs = inkoopwaarde
_________________________ -
Brutowinst
Slide 9 - Tekstslide
Brutowinst
Afzet x verkoopprijs = omzet/Verkoopwaarde
Afzet x inkoopprijs = inkoopwaarde
_________________________ -
Brutowinst
Jip en Janneke:
Wat de verkoper voor het product heeft gekregen - wat hij er zelf voor heeft betaald.
Slide 10 - Tekstslide
Ik heb 10 jurken ingekocht voor 5 euro per stuk. Ik verkoop ze voor 20 euro per stuk. Wat is mijn brutowinst?
Slide 11 - Open vraag
Bedrijsfkosten
Slide 12 - Woordweb
Nettowinst
Nettowinst= brutowinst - bedrijfskosten
Dus:
Nettowinst= omzet - inkoop - bedrijfskosten
Slide 13 - Tekstslide
Bereken de inkoopwaarde: Omzet = 500 Brutowinst = 200
Slide 14 - Open vraag
Bereken de nettowinst: Brutowinst = 32.100 Bedrijfskosten = 17.800