3MHV Regelmatige ww - bijzondere gevallen

Regelmatige ww op -er
Bijzondere gevallen! 
3MHV (HMA)
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Regelmatige ww op -er
Bijzondere gevallen! 
3MHV (HMA)

Slide 1 - Tekstslide

Ça va?

Slide 2 - Woordweb

Rappel: STAM + uitgang
DONNER (= geven)            
Présent                        Imparfait                Passé composé          Futur        
Je donne                     Je donnais            J'ai donné                      Je donnerai                 
Tu donnes
Il/elle/on donne
Nous donnons
Vous donnez
Ils/elles donnent

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm?
Marie et Sylvie (regarder, présent) un film.
A
regarde
B
regardes
C
regardez
D
regardent

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm?
Nous (commander, présent) une salade.
A
commande
B
commandons
C
commandez
D
commandent

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm?
Ma mère (préparer, passé composé) un plat délicieux.
A
ai préparé
B
as préparé
C
a préparé
D
ont préparé

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm?
Avant, j' (habiter, imparfait) en France.
A
habitais
B
habitait
C
habitions
D
habitiez

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm?
Autrefois, vous (aimer, imparfait) de la viande.
A
aimais
B
aimait
C
aimions
D
aimiez

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm?
On (passer, futur) les vacances au Maroc.
A
passe
B
passes
C
passera
D
passeras

Slide 9 - Quizvraag

Bijzondere gevallen
1) COMMENCER  (-CER)
Je commence vs nous commençons

2) MANGER (-GER)
Je mange vs nous mangeons 

>> Voor de klinkers -o of -a vindt er verandering plaats! 

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm?
Nous (commencer, présent) le test.
A
commencez
B
commencent
C
commencons
D
commençons

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm?
Tu (manger, passé composé) ça.
A
ai mangé
B
as mangé
C
avons mangé
D
ont mangé

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm?
Nous (manger, présent) une tarte.
A
manges
B
mange
C
mangeons
D
mangent

Slide 13 - Quizvraag

Bijzondere gevallen
3) ESSAYER (-YER)
Je vais essayer vs J'essaie

4) SE LEVER / PRÉFÉRER
Je déteste me lever vs Je me lève
J'ai préféré vs Je préfère

>> Voor een stomme -e vindt er verandering plaats!


Slide 14 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm?
Je vais (essayer) le plat.
A
essaie
B
essaies
C
essayez
D
essayer

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm?
Tu te (lever, présent) à quelle heure?
A
leve
B
lève
C
lèves
D
leves

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm?
Max (préférer, présent) le coca.
A
préfére
B
préféré
C
préfere
D
préfère

Slide 17 - Quizvraag

Bijzondere gevallen
5) APPELER (-LER)
Elle va appeler le prof vs Elle appelle le prof.

6) JETER (-TER)
Je vais jeter les déchets vs Je jette les déchets. 

>> Voor een stomme -e vindt er verandering plaats!

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm?
Je (s'appeler, présent)
A
m'apele
B
m'appele
C
m'appelle
D
m'appellee

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm?
Tu (jeter, passé composé) le ballon.
A
as jeté
B
as jetté
C
a jeté
D
a jetté

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm?
On (jeter, présent) le ballon.
A
jete
B
jette
C
jetes
D
jettes

Slide 21 - Quizvraag

Et maintenant..
Fais exercice 46 (WB p. 103)

Slide 22 - Tekstslide